De vlijt van Vlaanderen

Het VEV onderzocht veertien Europese regio’s en kleine landen. Op het vlak van economische groei staat Vlaanderen op de tweede plaats. Maar heel wat institutionele factoren hypothekeren de toekomst van Vlaanderen. Vergeet dat hoera-gevoel. Trends brengt exclusief verslag uit van deze ambitieuze studie.

Wekenlang stuurde het VEV zijn zonen en dochters uit. Zo’n 170 politici, sociale partners, ambtenaren, bedrijfsleiders en andere decision-makers uit veertien Europese regio’s kregen het bezoek van de VEV’ers (zie kaart). Ze kregen een twintig pagina’s dikke vragenlijst voorgeschoteld. Naast Vlaanderen, kregen in Frankrijk Rhône-Alpes en Nord-Pas-de-Calais bezoek, in Duitsland Beieren en Thüringen, in Italië Lombardije en Emilia-Romagna, in Spanje Catalonië en Galicië, in het Verenigd Koninkrijk Schotland en Wales. Daarnaast werden ook Denemarken, Ierland en Nederland bezocht, drie kleine en homogene landen.

“Meer dan ooit, en ondanks de Europese eenmaking, zullen landen en regio’s het verschil maken,” zegt Eric Vermeylen, hoofd van de VEV-studiedienst en coördinator van de studie. “Het macro-economisch kader wordt steeds meer Europees. Maar naast de klassieke productiefactoren – arbeid, kapitaal en kennis – ontstaat er een vierde factor: de institutionele omgeving.” Dat zijn de normen en waarden in een samenleving, de structuur van de overheid en van het sociaal overleg.

Met deze studie borduurt het VEV voort op eerder geleverde inspanningen. VEV-voorzitter Karel Vinck lanceerde bij zijn aantreden, in het voorjaar van 1997, de “doorbraakstrategie”, met als centrale doelstelling: de creatie van duurzame werkgelegenheid in de 21ste eeuw. Die actie werd gericht op vier elementen: het bereiken van een “sense of urgency”; een nieuw model van sociaal overleg; het doorbreken van het corporatisme vanuit gemeenschappelijk gedeelde waarden; een toekomstgerichte missie voor Vlaanderen.

Het gewenste nieuw model van sociaal overleg was het onderwerp van het VEV-congres van 1998. Het congres van dit jaar, op 13 oktober, zal zich toespitsen op het doorbreken van het corporatisme. Het VEV vertrekt van twee krachtlijnen: enerzijds het micro-economische aanbodbeleid (zie kader De kip en het ei) en anderzijds de noodzaak van een sterkere regionale differentiatie.

Mooie woorden, maar het omzetten in concrete acties zal zware aanpassingen vergen. Ondernemingen, vakbonden, werkgeversverenigingen en overheid zullen meer moeten leren samenwerken. Niet om, vertrekkend vanuit verschillende standpunten, tot een compromis te komen, wel om vanuit gemeenschappelijke waarden een consensus te bereiken.

Vlaanderen scoort

Het VEV-onderzoek onderscheidt drie soorten instituties: regionale identiteit, formele en informele netwerking (het formele verwijst naar het sociaal overleg), gemeenschappelijke doelstellingen (consensus onder de sociaal-economische spelers). De studie tracht een verband te leggen tussen die institutionele parameters en de economische prestaties van een regio.

Metingen van de institutionele factoren zijn schaars. Er is de Eurobarometer, een opiniepeiling naar waarden en attitudes bij de publieke opinie in de EU. Daaruit blijkt onder andere dat Vlaanderen hoger scoort dan het EU-gemiddelde voor waarden en attitudes die passen in een eerder klassiek productiemodel: logisch denken, loyauteit, gehoorzaamheid, efficiëntie. Vlaanderen scoort daarentegen laag op een aantal nieuwe waarden en attitudes: verantwoordelijkheidszin, verdraagzaamheid, communicatie, flexibiliteit, verbeelding of kritische geest. Vermeylen: “Het waardenpatroon van Vlaanderen heeft belangrijke troefkaarten geleverd voor economisch succes in de 20ste eeuw, maar het staat veel minder borg voor succes in de 21ste eeuw.”

De mening van het brede publiek is evenwel minder doorslaggevend voor de economische ontwikkeling dan die van de decision-makers. Daarom heeft het VEV deze nieuwe en originele studie opgezet, waarin de sociaal-economische elites van verschillende regio’s werden bevraagd. De onderzochte regio’s werden opgedeeld in een sterke en een zwakke groep aan de hand van hun economische groei en hun welvaartsniveau (zie tabel 1). De economische groei heeft men twee keer zo zwaar laten doorwegen als het welvaartsniveau, om zo de dynamische regio’s naar voor te trekken. Dat verklaart waarom een rijke regio als Beieren niet vooraan staat. Het Italiaanse Emilia-Romagna (met de steden Bologna, Modena, Parma) is nummer één gebleken (we brengen volgende week in Trends een profiel van deze regio). Vlaanderen arriveert buiten alle verwachting – ook van het VEV – op de tweede plaats.

Sterke regio’s

Bijna 60% van de vragen leverde een significant verschil op tussen de sterke en de zwakke groep. Sterk presterende regio’s vertonen dus beduidend andere kenmerken dan de zwak presterende regio’s.

Een sterke regionale identiteit. Die blijkt van significant belang te zijn voor welvaartscreatie. De sterke regio’s zijn vragende partij om bijkomende structurele middelen en bevoegdheden naar de regio’s over te hevelen. Maar tegelijkertijd hechten diezelfde regio’s groot belang aan een sterke Europese/internationale gerichtheid.

In sterke regio’s zijn attitudes die bijdragen aan maatschappelijke ontwikkeling prominenter aanwezig dan in zwakke regio’s: ondernemingszin, leergierigheid, openheid voor verandering, sterke communicatieve vaardigheden als openheid in communicatie en talenkennis.

In sterke regio’s zijn vakbonden en werkgeversorganisaties meer toekomstgericht, vertrouwen ze elkaar meer en maken ze meer onderlinge afspraken. Beide hebben een zekere autonomie ten opzichte van hun leden: ze kunnen beslissingen nemen en achteraf hun leden voor hun verantwoordelijkheid stellen. De overheid houdt daardoor meer rekening met hun wensen.

In sterke regio’s is de sociaal-economische consensus groter dan in zwakke regio’s. Sociale partners en overheid staan achter gemeenschappelijke waarden.

Vlaamse troeven

Sterke regionale identificatie. Vlaanderen toont nog significant méér dan de sterke groep behoefte aan een verruiming van de bevoegdheden van de regionale overheid. Ook pleit het voor een sterker regionaal sociaal overleg en is de vraag naar fundamentele sociaal-economische hervormingen op korte termijn groter. De “sense of urgency” is dus wel degelijk sterk ontwikkeld.

Tegelijkertijd is deze sterkte ook een zwakte. Want de regionale identificatie is wel groot, de toestand stemt daar de facto niet mee overeen. “We hebben nood aan belangrijke nieuwe stappen in de staatshervorming,” zegt Eric Vermeylen. Een mooi duwtje in de rug voor de pas opgestarte communautaire dialoog.

Veelzijdige economische structuur. Vlaanderen heeft een tamelijk uitgebalanceerde economie met zowel mature als nieuwe sectoren, net zoals bijvoorbeeld Beieren en Nederland. Regio’s als Schotland, Wales, Catalonië en Ierland daarentegen zijn voorbeelden van economieën die gevoeliger zijn voor externe schokken, door hun sterke gerichtheid op een zeer beperkt aantal sectoren.

Kennis- en innovatievermogen. Vlaanderen heeft een sterk onderwijssysteem. Vlaamse jongeren scoren hoog op internationaal vergelijkbare tests. Ook innovatievermogen is aanwezig. In een aantal technologische domeinen staan Vlaamse kennisinstellingen aan de spits. Vlaanderen heeft op dat vlak in het buitenland een sterke reputatie.

Een grote talenkennis.

Een hoge arbeidsethiek.

Geografisch centrale ligging.

Vlaamse zwaktes

Minder efficiënt sociaal overleg. In Vlaanderen is het sociaal overleg veel minder dan in de andere regio’s gericht op de versterking van de micro-economische aanbodstructuur. Ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten, innovatie in de ondernemingen, en de versnelde ontwikkeling van informatie- en communicatietechnieken is niet de prioriteit van de sociale partners. Dit is duidelijk een zeer negatief punt, want in alle andere regio’s werd hieraan een erg groot belang gehecht.

Wat de opstelling van de sociale partners betreft, deelt Vlaanderen met de sterke groep een aantal positieve kenmerken. Zo hebben de vakbonden in Vlaanderen meer vertrouwen in de werkgeversorganisaties dan dit het geval is in de zwakke regio’s. Bovendien stellen ze het maatschappelijk belang sterker boven hun eigenbelang dan in zwakke regio’s en engageren ze zich in de naam van hun leden. Maar de vakbonden scoren in Vlaanderen beduidend zwakker wanneer het erop aankomt de leden voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen. Dat maakt efficiënt overleg in Vlaanderen heel wat moeilijker. En waarschijnlijk is het een verklaring voor het feit dat het vertrouwen van werkgeversorganisaties in vakbonden aanzienlijk zwakker is dan het gemiddelde van de sterke groep.

Geen gemeenschappelijke visie. Een van de basisvoorwaarden om tot een efficiënt sociaal overleg te komen, ontbreekt in Vlaanderen. Er is geen (langetermijn)visie die vakbonden, werkgevers én overheid onderschrijven. Daardoor verloopt het sociaal overleg veel te formeel. Te veel oplossingen voor problemen worden gezocht in het oprichten van nieuwe structuren. Vlaanderen heeft zich in zijn jonge geschiedenis als volwaardige regio al uiterst actief getoond in het oprichten van formele overlegstructuren. Probleem is dat deze structuren nooit in vraag worden gesteld. In Angelsaksische en ‘noordelijke’ regio’s wordt veel uitgeklaard door informeel overleg.

Ook de overheid heeft geen beleidsvisie op lange termijn. Veel verder dan een regeerperiode wordt vaak niet gedacht en dat verhindert het aangaan van langetermijnuitdagingen. Sommige landen en regio’s slagen wél in dit opzet en kijken tien tot twintig jaar vooruit. Vlaanderen kan bijvoorbeeld leren van Nederland, waar de prognoses van het onafhankelijk Centraal Planbureau als onbetwiste benchmark worden aanvaard.

Bureaucratie, rigiditeit, traagheid en gebrek aan transparantie in overheidsbeleid en -administratie. Hoewel Vlaanderen zijn overheidsbeleid en -administratie efficiënter lijkt te organiseren dan de federale staat, kan er nog veel worden verbeterd. Het voorbeeld blijft het Angelsaksische kwaliteitsniveau van de ‘civil servant’.

Minder leergierig, minder open voor verandering, minder communicatief, minder geneigd tot het nemen van risico’s, te weinig gericht op consensus.

Minderwaardigheidscomplex. In andere regio’s bleken zelfbewustzijn en ambitie vaak sterke indicatoren voor regionale dynamiek. Voorbeelden daarvan zijn Beieren, Catalonië, Denemarken en Nederland. Vlaanderen heeft dat niet en een gevolg daarvan is een gebrek aan commerciële ingesteldheid, het ontbreken van merkenmarketing en een onbekendheid in het buitenland. Opvallend was overigens dat, gevraagd naar voorbeeldregio’s, Vlaanderen relatief weinig werd genoemd.

Gebrek aan zakelijkheid en objectivering van problemen. Discussie op basis van emotionaliteit of op basis van ideologische achtergrond is vaak een hinderpaal om constructieve en toekomstgerichte oplossingen uit te werken. Depolitisering van overheidsinstellingen en kwaliteitsvolle administraties kunnen hier raad brengen. Vlaanderen is nog te weinig losgekomen van de Belgische politieke zeden om zich al te kunnen vergelijken met bijvoorbeeld Nederland of Denemarken.

Verwaarlozing van de publieke infrastructuur. Door de saneringsoperaties van de jaren tachtig en negentig van de publieke financiën zijn de overheidsinvesteringen er sterk op achteruitgegaan. De publieke infrastructuur is daarvan het slachtoffer geworden.

Kansen

Het valt meteen op, de paragraaf “troeven” is veel korter dan die over de “zwaktes”. De institutionele structuur in Vlaanderen is voor verbetering vatbaar. En die verbetering is ook noodzakelijk wil Vlaanderen zijn tweede plaats in het regioklassement blijven behouden.

Het VEV haalt in zijn studie verschillende mogelijkheden aan. In de eerste plaats zet het alles op het ontwikkelen van een gemeenschappelijke strategie in consensus. Het sociaal overleg moet weg van zijn halsstarrig vastklampen aan ideologische verschillen. In andere regio’s verloopt het overleg pragmatischer. Het klassieke voorbeeld is het Nederlandse Akkoord van Wassenaar, maar ook Ierland heeft een vergelijkbaar akkoord als basis voor een maatschappelijk project.

Het VEV nodigt de vakbonden uit om samen de overlegthema’s voor de komende jaren af te bakenen. “Zo kunnen de sociale partners een katalysator worden in plaats van een rem op verandering,” stelt de studie in haar conclusie.

Een mooi voorbeeld van wat voor fraais het opzijzetten van ideologische principes kan opleveren, is zichtbaar in Nord-Pas-de-Calais. De vakbond heeft daar een grote bocht gemaakt en ook de lokale politieke (socialistische) machtsbaronnen hebben het maatschappelijk belang laten primeren op het eigenbelang. Dat heeft de kandidatuur voor de Olympische spelen en Rijsel als culturele hoofdstad van Europa mogelijk gemaakt. Dat zijn grote projecten, die solidariteit en enthousiasme kanaliseren in een nieuwe dynamiek. Het Deense Öresund-project en de Olympische spelen van 1992 in Catalonië zijn hier andere voorbeelden van. Het VEV daagt Vlaanderen uit om soortgelijke projecten op touw te zetten.

De vakbonden moeten meer het algemeen belang naar voren schuiven, en minder een instrument worden om meer loon voor hun leden af te dwingen. In alle sterke regio’s is het opvallend dat er wordt gepleit voor meer ruimte op ondernemingsniveau voor de bepaling van de loon- en arbeidsvoorwaarden. Dat geldt niet alleen zoals te verwachten in de Angelsaksische regio’s maar evengoed in Lombardije en Emilia-Romagna.

Uiteraard verwacht het VEV ook zeer veel van een verruiming van de regionale bevoegdheden en middelen. Uit de studie blijkt immers dat in succesvolle regio’s de combinatie van een stevig sociaal overleg, op basis van gemeenschappelijke waarden en een stevige regionale autonomie, precies de basis vormt van dat succes. “En het is niet omdat wij als VEV daar zélf voorstander van zijn, dat dit het resultaat is van deze studie,” zegt Vermeylen. “We hebben dit echt wetenschappelijk aangepakt en ook getoetst bij wetenschappers als Wim Moesen.”

GUIDO MUELENAER JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content