De vergeten wetgeving
Moeten belastingverhogingen wel of niet worden aangekondigd? Jazeker, maar blijkbaar zijn sommigen die wetgeving vergeten.
Wie op het gebied van de inkomstenbelastingen zijn verplichtingen niet nakomt, kan vanwege de administratie sancties opgelegd krijgen. Die bestaan in hoofdzaak uit twee grote categorieën. Enerzijds zijn er de administratieve boeten, anderzijds de belastingverhogingen. In het slechtste geval kunnen deze verhogingen oplopen tot 200%.
Hoeveel de verhoging concreet bedraagt, hangt af van de aard van de overtreding, de frequentie ervan en het inzicht dat de belastingplichtige heeft gehad. Overigens staat het de administratie niet vrij om zo maar een percentage vast te stellen. De toe te passen belastingverhogingen zijn vastgelegd in verschillende schalen die men terugvindt in het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het wetboek van de Inkomstenbelastingen.
Aangifte.
Een voorbeeld van zo’n overtreding is het niet-indienen van de aangifte. Is de niet-aangifte te wijten aan omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de belastingplichtige, dan bedraagt de belastingverhoging 0%. Vervolgens is er de hypothese dat de niet-aangifte niet onafhankelijk is van de wil van de belastingplichtige, maar dat hij niet het opzet heeft gehad om de belasting te ontduiken. Het tarief is dan, bij een eerste overtreding 10%, bij een tweede 20% en bij een derde 30%. Vanaf de vierde overtreding zonder het opzet de belasting te ontduiken, wordt men bestraft alsof men wél het opzet zou hebben gehad de belasting te ontduiken.
Ingeval van opzet om de belasting te ontduiken bedraagt de verhoging meteen, bij de eerste overtreding 50%. Bij een tweede overtreding stijgt ze naar 100% en vanaf de derde overtreding wordt dat 200%. Gaat de niet-aangifte gepaard met bijvoorbeeld het gebruik van valse stukken tijdens de controle, of met een poging tot omkoping van de belastingambtenaren, dan bedraagt de verhoging meteen, van bij de eerste overtreding 200%.
Interesten.
De hoogte van de verhoging is niet alleen van belang om te weten hoeveel belasting men moet betalen. Zij beïnvloedt ook de nalatigheidsinteresten die men verschuldigd is.
Wanneer de belastingverhoging minstens 50% bedraagt, zijn in elk geval nalatigheidsinteresten verschuldigd vanaf 1 juli van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Is de verhoging lager dan 50%, dan lopen de nalatigheidsinteresten pas vanaf de maand die volgt op de datum waarop de belasting moet worden betaald; bovendien zijn er in dat geval, bij betwisting, niet noodzakelijk voor heel de daaropvolgende periode nalatigheidsinteresten verschuldigd. De loop van de nalatigheidsinteresten stopt dan zodra de beslissing van de gewestelijke directeur langer dan zes maanden uitblijft. De nalatigheidsinteresten beginnen pas opnieuw te lopen zodra de gewestelijke directeur zijn beslissing heeft genomen, of zodra de belastingplichtige niet langer bereid is op die beslissing te wachten en hij zich tot de rechtbank wendt.
Wanneer de belastingverhoging 50% of meer bedraagt, is er van dergelijke schorsing geen sprake.
Correct.
Allemaal redenen waarom het voor de belastingplichtige van het grootste belang is te weten of de belastingverhoging correct is toegepast. En ook, waarom zij is toegepast.
Vandaar de voor de hand liggende vraag: mag de administratie een belastingverhoging zonder meer opleggen, of moet zij de verhoging aankondigen; en zo ja, moet zij de voorgenomen belastingverhoging motiveren?
Motivering.
De fiscale wet zelf zegt daar niets over. Maar sedert begin de jaren negentig bestaat er in België een bijzondere wetgeving inzake de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen (wet van 29 juli 1991). Die wetgeving is ook op fiscaal gebied van toepassing.
De fiscale administratie heeft een achttal jaar geleden de gevolgen van deze wetgeving zelf onderzocht en becommentarieerd. In die commentaar staat dat de belastingplichtige voortaan in alle gevallen moet worden ingelicht over de voorgenomen belastingverhogingen, en dat die mededeling met redenen omkleed moet zijn. De mededeling moet de aard van de overtreding vermelden, de ernst en de rang ervan.
Die inlichtingen, zo leest men in dezelfde commentaar, moeten gegeven worden in het bericht van wijziging of in de kennisgeving van de aanslag van ambtswege, of bij gebreke daarvan, bij gewone brief.
Praktijk.
De administratieve onderrichtingen zijn dus duidelijk. Van de belastingambtenaren zou men dus verwachten dat zij die voorschriften nauwkeurig toepassen.
Niettemin moet men in de praktijk vaststellen dat belastingverhogingen soms totaal onaangekondigd worden toegepast, en dat zij ook niet altijd even goed gemotiveerd zijn. In die omstandigheden hoeft het niet te verwonderen dat men aan de opgelegde belastingverhoging probeert te ontsnappen met het argument dat de toegepaste sanctie niet beantwoordt aan de uitdrukkelijke motiveringsvereiste waarin de wetgeving voorziet.
De rechtspraak die daarover tot nog toe is geveld, is niet eenduidig. Het hof van beroep in Antwerpen bijvoorbeeld heeft al bij herhaling gesteld dat de belastingverhogingen wel degelijk onder toepassing vallen van de wetgeving inzake de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. En, dat een gebrek aan voldoende motivering bijgevolg leidt tot de nietigheid van de opgelegde belastingverhoging. Maar zelfs binnen datzelfde hof lopen de meningen uiteen. Want een goed jaar geleden besliste het dat een belastingverhoging niet moet worden aangekondigd. Het hof van beroep in Luik oordeelde bij herhaling in dezelfde zin. Maar het hof van beroep in Gent oordeelde dan weer dat de administratie wel de verplichting heeft om de belastingplichtige op de hoogte te brengen van de motieven waarom zij een belastingverhoging oplegt.
Kortom, verwarring alom, en dus is het uitkijken naar een arrest van het Hof van Cassatie om in deze materie enige rust te brengen.
Boeten.
Naast de vraag of het opleggen van belastingverhogingen gemotiveerd moet worden, is er de vraag of hetzelfde ook geldt voor administratieve geldboeten. Voor iedere overtreding van het wetboek op de Inkomstenbelastingen kan immers ook een geldboete worden opgelegd die varieert van 2000 tot 50.000 frank.
In haar commentaar op de wetgeving inzake de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen schrijft de administratie dat aan de overtreder kennis gegeven moet worden van de wettelijke bepaling die het opleggen van de geldboete verantwoordt, van de aard van de overtreding en van het bedrag van de geldboete.
Handvest.
Vraag is alleen of dat voldoende is. Een vijftiental jaar geleden heeft de wetgever immers een zogenaamd handvest van de belastingplichtige ingevoerd. In dat handvest is een bepaling opgenomen die het in het algemeen over de administratieve fiscale geldboeten heeft.
Zij zegt dat de administratie, telkens wanneer zij een administratieve geldboete wil opleggen, aan de belastingplichtige een bericht moet zenden. In dat bericht moet zij onder meer uitdrukkelijk de motieven vermelden die gediend hebben om het bedrag van de boete vast te stellen (art. 109 van de wet van 4 augustus 1986).
Over de verplichting om administratieve geldboeten vooraf te motiveren, kan dus niet de minste twijfel meer bestaan. Niet alleen is er de algemene wetgeving van begin de jaren negentig die in een uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen voorziet; maar bovendien bestaat er een bijzondere wetsbepaling uit de jaren tachtig, die specifiek ten aanzien van administratieve fiscale geldboeten zegt dat ze hoedanook in een bericht aan de belastingplichtige moeten worden gemotiveerd.
Vergeethoek.
Deze bijzondere wetsbepaling heeft een exclusief fiscaal karakter. Niettemin is zij nooit in de fiscale wetboeken geïncorporeerd. Zij leidt een autonoom bestaan. In de fiscale vakpers is indertijd dan ook opgemerkt dat zij waarschijnlijk na verloop van tijd wat in de vergeethoek zou geraken.
Maar blijkbaar is niet iedereen haar vergeten. Getuige daarvan een recente prejudiciële vraag die bij het Arbitragehof is ingediend. Die heeft betrekking op de belastingverhogingen waarvan hoger sprake. Blijkbaar ging het weer om een betwisting omtrent een belastingverhoging die niet was aangekondigd, of die onvoldoende was gemotiveerd. Wat er precies aan de hand was, is niet helemaal duidelijk. Misschien vond de rechter dat dergelijke motivering niet strikt nodig was.
Discriminatie.
Maar de belastingplichtige in kwestie verwees naar de administratieve geldboeten. Die moeten – blijkens de (wat vergeten) wetgeving uit de jaren tachtig – wel uitdrukkelijk vooraf worden gemotiveerd.
Als dat met belastingverhogingen anders is, dan is er misschien sprake van discriminatie. Want hoe leg je uit dat een belastingplichtige wél goed geïnformeerd moet worden als hij een geldboete opgelegd krijgt, terwijl dat niet het geval zou zijn als de administratie hem een belastingverhoging oplegt? Is er een objectieve reden voor dat verschil? Aan het Arbitragehof om dat uit te zoeken. Het voorspelbare antwoord is dat dergelijke reden allicht niet voorhanden is.
jan van dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier