De stekker uit de bijstandsbus
De ontwikkelingslanden dreigen minder geld te krijgen van het rijke Westen. Dat is niet noodzakelijk een ramp.
Tijdens de topconferenties van de Afrikaanse Unie hekelen de sprekers steevast de invloed van de westerse landen op het continent. Ze hebben een punt: liefdadigheid kan economische problemen veroorzaken en zelfbeschikking ondermijnen.
In 2009 scheef Dambisa Moyo in haar boek Dead Aid dat ontwikkelingshulp de armoede vergroot, doordat ze corruptie in de hand werkt en de export duurder maakt. “Het is duidelijk dat de bijstandsbus Afrika niet zal brengen waar we moeten raken”, merkte de Ghanese president Nana Akufo-Addo in 2017 op. Toch is de ontwikkelingshulp blijven toenemen, van 106 miljard euro in 2010 tot 139 miljard euro in 2019. Afrika heeft daar lang de hoofdmoot van gekregen.
In 2021 zal die trend omkeren. Door hun eigen problemen zullen de rijke landen hun rechtstreekse ontwikkelingshulp met ongeveer een derde terugschroeven. De onmiddellijke impact zal zwaar zijn. De Wereldbank denkt dat er wereldwijd tot 100 miljoen extreem arme mensen bij kunnen komen.
Op lange termijn zullen er evenwel positieve veranderingen volgen. Geld dat migranten naar huis sturen, zal belangrijker worden dan ontwikkelingshulp. In 2020 ging het om 30,5 miljard euro (-23%), maar in 2021 zal dat licht stijgen. Dat geld gaat grotendeels naar onderwijs en huisvesting. Er blijft weinig kleven aan de vingers van corrupte ambtenaren. Afrikaanse landen geven ontwikkelingshulp vaak liever uit aan grandioze projecten dan aan sociale vangnetten. En minder bijstand betekent dat veel landen meer belastingen moeten heffen. Om dat te doen, zullen ze een beter bestuur, meer rekenschap en meer democratie moeten beloven.
De auteur is redacteur Afrika van The Economist
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier