De onpartijdige rechters

De recente commotie rond de “onpartijdigheid” waarvan rechters blijk moeten geven, kan de fiscaal juristen niet onberoerd laten. Omdat de “onpartijdigheid van de rechter” ook op fiscaal vlak al geruime tijd een heet hangijzer is.

Dat de onpartijdigheid van de rechter ook in fiscale zaken druk besproken wordt, heeft te maken met de bijzondere wijze waarop de fiscale procedure in mekaar steekt. Inzake inkomstenbelastingen heeft men om te beginnen de aangifte, en vervolgens het onderzoek van de aangifte en de controle van de fiscale toestand van de belastingplichtige. Deze eerste procedurestappen moeten uitmonden in “de aanslag”. De belasting wordt gevestigd. Vervolgens kan men tegen de gevestigde belasting “in bezwaar” gaan. Bij de gewestelijke directeur.

RECHTER.

Welnu, al geruime tijd wordt aangenomen dat de gewestelijke directeur wanneer hij geroepen wordt om uitspraak te doen over een bezwaarschrift een “rechtsprekende functie” waarneemt. Hij treedt op “zoals een rechter”.

Hij is geen “rechter” in de institutionele betekenis van het woord. Hij behoort niet tot het eigenlijke gerechtelijk apparaat. Hij zetelt niet in het gerechtshof. Hij heeft anders dan de rechters in de gewone rechtbanken geen bijzondere ambtskledij. En hij wordt ook geen “rechter” genoemd. Maar hij heeft wel dezelfde hoedanigheid : hij “spreekt recht”, zoals een rechter.

Eén en ander heeft tot gevolg dat de gewestelijke directeur, op het ogenblik waarop hij uitspraak doet over een bezwaarschrift, dezelfde garanties moet bieden als alle andere personen die met het “rechtspreken” belast zijn. De “onpartijdigheid” en de “onafhankelijkheid” zijn daar de meest opvallende attributen van.

HIERARCHIE.

Nu is dat voor een gewestelijk directeur geen voor de hand liggende zaak. Als ambtenaar zit hij immers ingekapseld in de hiërarchie van de belastingadministratie. Als ambtenaar is hij bijgevolg verplicht de richtlijnen van zijn hiërarchische oversten te volgen. En als baas over zijn “gewestelijke directie” moet hij leiding geven aan de taxatie- en controle-ambtenaren, en aan de inspecteurs die onder zijn bevoegdheid staan. Als ambtenaar van de belastingadministratie is het bovendien de natuurlijkste zaak van de wereld dat hij “partij” trekt voor de fiscus. Hij is immers mee de incarnatie van de “fiscus”. Hij is “de fiscus zelf”.

Hoe kan men van zo iemand vragen dat hij zich op het ogenblik waarop hij geroepen wordt om uitspraak te doen over een bezwaarschrift onpartijdig en onafhankelijk opstelt ? Niettemin is het dat wat van hem verwacht wordt.

KAMELEON.

Een gewestelijk directeur moet bijgevolg, zoals een kameleon, van uitzicht kunnen veranderen. Hij moet zodra hij zich voor zijn stapel af te handelen bezwaarschriften zet van huid veranderen, en in de huid kruipen van de onverstoorbare, niets of niemand ontziende, totaal onafhankelijke, en van een blinddoek voorziene vrouwe Justitia.

Hoeft het nog betoog dat dit geen gemakkelijke opgave is ? En dat dit in de praktijk al tot talloze incidenten aanleiding heeft gegeven ? Temeer daar de gewestelijke directeur niet noodzakelijk zelf over het bezwaarschrift moet oordelen. Hij kan zijn bevoegdheid delegeren naar een lagere ambtenaar. En hij kan ook het onderzoek van het bezwaarschrift delegeren naar een lagere ambtenaar.

NIVEAU.

Over het niveau van de ambtenaar aan wie deze bevoegdheden gedelegeerd kunnen worden, zegt de wet alleen maar dat de ambtenaar die met het “onderzoek” van het bezwaar belast wordt, een hogere graad moet hebben dan die van controleur.

Over het niveau van de ambtenaar die over het bezwaarschrift “uitspraak” moet doen, zegt de wet niets. Strikt genomen, is het dus niet uitgesloten dat de gewestelijke directeur het “onderzoek” van het bezwaarschrift opdraagt aan een inspecteur (hogere graad dan controleur), terwijl hij zijn bevoegdheid om over het bezwaar “uitspraak” te doen, zou delegeren aan een controleur van belastingen, waarom niet aan een adjunct-controleur.

INSPECTEUR.

Zo’n gekke situaties komen in de praktijk allicht niet voor. Maar uitgesloten is het niet. Zoals het evenmin uitgesloten is dat de gewestelijke directeur het onderzoek delegeert naar een inspecteur, en de beslissing naar de adjunct-gewestelijke directeur, of naar een andere inspecteur. Of naar dezelfde inspecteur.

En dat gebeurt in de praktijk wel veel. Met name dat de gewestelijke directeur aan dezelfde inspecteur vraagt, ten eerste om het bezwaarschrift te onderzoeken, en ten tweede om er vervolgens ook over te beslissen.

NIETIG.

In al deze situaties moet de ambtenaar die over het bezwaar uitspraak doet de nodige “onafhankelijkheid” en “onpartijdigheid” in acht nemen. Zo niet kan zijn uitspraak nietig worden verklaard.

Eén en ander heeft meteen ook tot gevolg dat de gewestelijke directeur zijn beslissingsbevoegdheid niet aan om het even wie kan delegeren. Zo wordt tegenwoordig zonder meer aanvaard dat de ambtenaar aan wie de beslissingsbevoegdheid gedelegeerd wordt, niet tussengekomen mag zijn bij het vestigen van de betwiste aanslag. Anders redeneren, zou er immers op neerkomen dat de betrokken ambtenaar tegelijk rechter en partij zou zijn. Hij zou immers moeten oordelen over de aanslag die hij zelf gevestigd heeft. Dat kan dus niet.

Zij het dat men pas enkele jaren geleden tot dit voor de hand liggende inzicht gekomen is. Voorheen zag men er geen graten in dat over het bezwaar uitspraak werd gedaan door bijvoorbeeld een ambtenaar die inmiddels tot inspecteur was bevorderd, en die voorheen, in zijn functie van controleur of hoofdcontroleur de belasting zelf gevestigd had.

ADVIES.

En wat met het uitbesteden van het onderzoek én van de beslissingsbevoegdheid in handen van dezelfde ambtenaar ? Zoals gezegd, komt dat in de praktijk zeer veel voor. Men krijgt dan de volgende situatie. De gewestelijke directeur draagt b.v. aan een inspecteur op om een bezwaarschrift te onderzoeken en er vervolgens ook uitspraak over te doen. Op het ogenblik dat de inspecteur zijn onderzoek start, handelt hij nog als gewone ambtenaar. Op de keper beschouwd, moet hij op dat ogenblik nog niet onpartijdig of onafhankelijk zijn. Vervolgens schrijft de inspecteur zijn advies neer. Waarna hij zijn “pet” van rechter opzet, en op basis van het door hemzelf, aan zichzelf gegeven advies, een beslissing neemt. Een beslissing waarbij hij nu wel volledig onafhankelijk en onpartijdig moet zijn.

PETTEN.

Vraag is dan of dit kan ? Het Hof van Cassatie ziet daar blijkbaar geen graten in. Maar het Hof van Beroep te Brussel heeft al bij herhaling beslist dat de inspecteur die met de beslissing over het bezwaarschrift belast wordt, niet dezelfde mag zijn als de inspecteur die het bezwaarschrift onderzoekt. Het Hof van Beroep ziet immers (terecht) niet in hoe de onafhankelijkheid en onpartijdigheid gewaarborgd kunnen zijn, als dezelfde persoon enkele seconden voordien nog als ambtenaar in “hiërarchisch” verband een advies heeft moeten geven aan zichzelf.

Ondanks die rechtspraak volhardt de Administratie in de boosheid ; en blijft men het in de praktijk meemaken dat inspecteurs met twee petten worden opgezadeld, die van “onderzoekende ambtenaar” en die van “rechter”.

Men kan dan ook alleen maar hopen dat de recente beroering rond de (broodnodige) onpartijdigheid van de rechter, ook op fiscaal gebied doorwerkt. En dat paal en perk wordt gesteld aan de archaïsche werkwijze waarbij ambtenaren zichzelf telkens weer moeten verplichten om gedaanteverwisselingen te ondergaan. Iets wat men van hen niet kan verwachten zodat men dan ook niet moet opkijken als daar in de praktijk soms weinig van in huis komt. Laat ambtenaren immers ambtenaren en rechters rechters zijn.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content