De nv War on Terror

Stijn Fockedey
Stijn Fockedey Algemeen hoofdredacteur van Trends-Kanaal Z

Blackwater is groot geworden na 9/11. Maar de War on Terror en de inval in Irak betekenden voor het Amerikaanse beveiligingsbedrijf zowel een steile opgang als een diepe val.

De aanslagen van 11 september 2001 en de daarop volgende War on Terror vormden voor Blackwater de perfecte voedingsbodem om van een bescheiden privaat trainingscentrum voor elitesoldaten uit te groeien tot een wereldbekende, maar al even beruchte beveiligingsfirma. In die periode kampte de CIA met een nijpend gebrek aan mankracht. Beducht als hij was voor het uitbreiden van zijn personeelskader met vastbenoemde ambtenaren, besteedde de Amerikaanse geheime dienst bepaalde gevoelige opdrachten liever uit. Na de War on Terror zou de CIA de huurlingen makkelijker weer kunnen ontslaan, was de redenering.

De CIA sloot een akkoord met Blackwater voor het opzetten van een clandestien programma. Blackwater zou verdachte terroristen opsporen en doden, eerst in Afghanistan en later ook in Irak. De beveiligingsfirma nam er ook de bewaking van geheime gevangenissen voor haar rekening. De invasie in Irak deed de kassa bij Blackwater pas echt rinkelen. Na een grote zelfmoordaanslag, waarbij de leider van de VN-missie in Irak, Sergio Vieira de Mello, omkwam, besteedde het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken de beveiliging van zijn diplomaten in Irak uit aan Blackwater. Het contract werd in de jaren die erop volgden goed voor bijna 1 miljard dollar, het gros van de omzet van Blackwater.

Moeraswater

Op zijn hoogtepunt was Blackwater een van de enige beveiligingsbedrijven die de VS, maar ook andere landen, een totaalpakket kon leveren. Dat bestond uit de training van soldaten en politiepersoneel, het leveren van gespecialiseerde doelwit- en andere wapensystemen, lijfwachten, pantserwagens en het inzetten van een eigen luchttransportdienst. Het bedrijf leek in niets nog op het private trainingscentrum voor elitesoldaten, dat ex- Navy Seal Erik Prince in 1997 had opgericht in een moerassig gebied van 24 vierkante kilometer in de Amerikaanse staat North Carolina. Inspiratie voor de naam van zijn onderneming vond Prince in de kleur van het moeraswater.

Prince vond dat het Amerikaanse defensieapparaat, net als andere overheidstakken, gebukt ging onder bureaucratie en slecht management. Hij was er trots op dat Blackwater werd gerund zoals een legereenheid, maar dan bevrijd van de bemoeienissen van pennenlikkers. Eigenlijk was het ook een legereenheid. De top van het bedrijf bestond vooral uit veteranen van Amerikaanse elitetroepen.

Hoewel de beveiligingsfirma kon profiteren van het netwerk van haar kaderleden, die allemaal steevast bij de CIA of het Pentagon hadden gewerkt, had het succes van Blackwater ook te maken met de reservecapaciteit van het bedrijf. Als het leger iets nodig had – wapens, voertuigen, trainers – dan kon Blackwater dat in een oogwenk leveren. Zo had het een database van duizenden, snel inzetbare veiligheidsagenten, bijna allemaal ex-soldaten of -politiemannen. Dankzij het persoonlijke fortuin van Prince, vergaard met de verkoop van het familiebedrijf in auto-onderdelen aan Johnson Controls voor 1,3 miljard dollar, had Blackwater voldoende kunnen investeren in voertuigen en ander materieel. Andere beveiligingsfirma’s konden vaak niet zo snel op de vragen van de overheid reageren. Prince vergeleek zich daarom graag met de snelkoerierdienst FedEx.

Berenklauw

Het Amerikaanse leger kan niet functioneren zonder onderaannemers. Op het hoogtepunt van de strijd in Irak evenaarde het ingehuurde veiligheidspersoneel bijna de 150.000 reguliere soldaten die de Verenigde Staten in het land hadden. Bij die laatsten was Blackwater behoorlijk populair. Zo was het ondergoed met het logo van het bedrijf, een berenklauw, een hit in de legerwinkels.

Maar bij de Amerikaanse legerleiding en de Irakezen begon de ster van Blackwater al gauw te verbleken. De tienduizenden gewapende lijfwachten bezorgden de generaals heel wat hoofdbrekens. Doordat ze volledig autonoom opereerden, wisten de Amerikaanse generaals nooit waar de beveiligingsagenten zich bevonden en welke opdrachten ze uitvoerden. De kritiek zwol nog aan toen in 2004 in Fallujah een konvooi van Blackwater werd aangevallen. Irakezen paradeerden door de straten met de verkoolde lijken van vier lijfwachten van het Amerikaanse bedrijf.

Het gedrag en de beschermde status van het Blackwater-personeel waren ook de Irakezen een doorn in het oog. Er was de lijfwachten immuniteit verleend tegen Iraakse klachten en ook aan het krijgswetboek van het Amerikaanse leger hoefden ze zich niet te houden. Schandalen zoals wapensmokkel, excessief geweld en het doden van Iraakse burgers bleven eerst zonder gevolg. Tot in 2007 een konvooi van Blackwater het vuur opende op omstanders op het Nissour-plein in Bagdad. Daarbij vielen zeventien doden. Blackwater beweerde dat het konvooi was aangevallen, maar verschillende onderzoeken hebben daar geen sluitend bewijs van gevonden. De Iraakse premier Nuri al-Maliki eiste dat Blackwater uit Irak zou verdwijnen en Prince moest voor een Amerikaanse parlementaire onderzoekscommissie verschijnen.

Nieuwe naam

Het zou nog tot 2009 duren eer het contract om de diplomaten te beschermen werd opgeschort. Door het incident kreeg Prince ook weinig bijval voor zijn voorstel om VN-vredesmissies zoals die in Soedan aan Blackwater uit te besteden. Het bedrijf wilde af van zijn slechte imago en besloot zich onder een andere naam, Xe Services, weer toe te leggen op training.

Prince, verbolgen over de kritiek en het uitlekken van de medewerking aan de CIA-programma’s, verkocht zijn bedrijf in 2010 aan een investeringsgroep en verhuisde naar Abu Dhabi. In de Verenigde Arabische Emiraten zou hij nu sjeiks advies geven bij het opstarten van een geheim huurlingenleger met een budget van honderden miljoenen dollars.

STIJN FOCKEDEY

Prince vergeleek zijn firma graag met de snelkoerierdienst FedEx.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content