De minimumgrens van 5000 kilometervoor privé-wagens
De minimumnorm van 5000 kilometer voor het privé-gebruik van wagens geldt niet als de belastingplichtige zijn eigen voertuig gebruikt. Daarover lijkt de rechtspraak het inmiddels eens.
Wie een voertuig ter beschikking krijgt als tegenprestatie voor het werk dat hij levert en dat voertuig ook voor privé-doeleinden mag gebruiken, geniet een belastbaar voordeel van alle aard. De omvang van dat voordeel wordt berekend door het aantal privé-kilometers te vermenigvuldigen met een forfaitair bedrag dat bij koninklijk besluit is vastgelegd en dat varieert in functie van de fiscale paardenkracht van het voertuig.
De privé-kilometers waarmee men rekening moet houden, betreffen niet alleen de echte privé-verplaatsingen (boodschappen doen, vakantiereizen, familiebezoeken enzovoort), maar ook de kilometers die voor woon-werkverplaatsingen worden afgelegd.
Verschillende jaren geleden heeft de fiscale regelgever beslist dat het aantal privé-kilometers dat hierbij in rekening moet worden gebracht, minimaal 5000 per jaar bedraagt.
Ruim. Uit de praktijk blijkt dat sommige belastingcontroleurs aan het gebruik van deze minimumnorm een ruime interpretatie willen geven. Zij achten die niet alleen van toepassing wanneer iemand een wagen van zijn werkgever of vennootschap ter beschikking krijgt, maar passen dezelfde norm toe wanneer een belastingplichtige gebruikmaakt van zijn eigen wagen.
Neem bijvoorbeeld het geval van een zelfstandige die zijn eigen wagen deels voor privé- en deels voor beroepsdoeleinden gebruikt. En dat er discussie ontstaat over de juiste verdeling van het privé- en het beroepsgebruik.
Stel dat de belastingplichtige volhoudt dat hij zijn wagen bijna uitsluitend voor beroepsdoeleinden aanwendt en dat dus vrijwel alle kosten toe te rekenen zijn aan het beroepsgebruik.
Uit de praktijk blijkt dat menig belastingplichtige in deze omstandigheden te horen krijgt dat de kosten in verband met de eerste 5000 kilometer in ieder geval als aftrekbare beroepskosten verworpen zullen worden. De fiscale wetgever vermoedt namelijk altijd een privé-gebruik van minstens 5000 kilometer.
In de rechtspraak is deze benadering al bij herhaling afgewezen. De fiscale regelgever heeft de minimumnorm van 5000 kilometer privé-gebruik uitsluitend ingevoerd voor het geval een bedrijfswagen ter beschikking wordt gesteld. Dezelfde norm is dus niet bruikbaar voor het geval iemand zijn eigen wagen deels voor privé- en deels voor beroepsdoeleinden gebruikt. Als de fiscus in deze laatste situatie een deel van de kosten wil verwerpen, dan moet hij het werkelijk privé-gebruik aantonen. Hij mag er niet per definitie van uitgaan dat de wagen minstens gedurende 5000 kilometer per jaar voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Werknemer. Maar hoewel de reglementaire teksten op dit punt duidelijk zijn, blijken sommige belastingcontroleurs hardleers. En blijven zij kosten verwerpen zodra blijkt dat het aantal kilometers dat voor het privé-gebruik van een eigen wagen in aanmerking genomen is, niet minstens 5000 bedraagt.
Tot voor kort kwam dit in de praktijk alleen voor bij wagens van zelfstandigen. Maar ook werknemers krijgen nu met dat probleem te maken. Dat blijkt uit een recent arrest van het hof van beroep van Antwerpen. Hier ging het niet om een zelfstandige of een bedrijfsleider, maar om een werknemer die zijn eigen wagen gemengd gebruikte. Volgens de werknemer was het privé-gebruik uiterst miniem. Uitgesloten is dat niet. Veel gezinnen beschikken over twee wagens. De tweede wagen is dikwijls nodig precies omdat de beide echtgenoten een beroepswerkzaamheid hebben. In die omstandigheden is het best mogelijk dat zo’n tweede wagen weinig voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Maar de potentiële conflicten liggen voor het rapen. De fiscus gelooft immers niet dat man- of vrouwlief zijn of haar wagen bovendien niet zou gebruiken om boodschappen te doen of de kinderen op te halen.
In de zaak die aan het hof van beroep van Antwerpen werd voorgelegd, was dat ook het geval. De fiscus wou daarom de aftrek van alle autokosten verwerpen die verband hielden met de eerste 5000 kilometer.
Maar het hof wijst dit af. De minimumnorm van 5000 kilometer voor privé-gebruik werkt hier niet. Die is volgens de wet alleen bedoeld voor de situatie waarin iemand een voertuig ter beschikking krijgt en niet voor het geval iemand zijn eigen wagen deels voor privé- en deels voor beroepsdoeleinden gebruikt.
Bedrijfswagens. De maatregel betreft dus in essentie de bedrijfswagens die aan personeelsleden of bedrijfsleiders ter beschikking worden gesteld. De bijzondere aandacht die bedrijfswagens aldus genieten, zal in de toekomst allicht nog vergroten. Sommige politici maken er geen geheim van dat zij het fiscale statuut van de bedrijfswagens bij volgende regeringsonderhandelingen bovenaan het verlanglijstje zullen zetten. Dat zal dan uiteraard niet zijn om ze te promoten, maar om ze fiscaal verder aan banden te leggen.
De vraag is of er nog veel aan banden te leggen is. De bestaande wetgeving is al relatief streng. Als er iets nog strenger kan, dan zijn het de controles. De vraag is dus niet zozeer of er op dit gebied nog regels moeten bijkomen, dan wel of en in welke mate het opportuun is, het “Big Brother”-klimaat op dit punt nog te doen toenemen.
Jan Van Dyck [{ssquf}]
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
De minimumgrens van 5000 kilometer geldt slechts als een wagen door het bedrijf ter beschikking wordt gesteld.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier