DE GROTE PENSIOENWERF
Het wettelijke pensioen blijft in de toekomst wel degelijk betaalbaar. Maar dat kan enkel als we langer werken, en als de volgende regering financiële buffers opbouwt en bespaart op de overheidsuitgaven, zegt Bart Van Craeynest van Petercam.
De vergrijzingskosten onder controle houden is te vergelijken met de Ronde van Frankrijk rijden. De Belgen hebben de voorbije jaren al drie vlakke ritten achter de rug: de in 1997 ingezette gelijkstelling van de wettelijke pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen op 65 jaar, het Generatiepact van 2005 en de (brug)pensioenhervormingen van de regering-Di Rupo. Maar het adagium van Luc Coene, gouverneur van de Nationale Bank, indachtig dat we “100 Generatiepacten nodig hebben”, is nog maar een klein deel van de weg afgelegd.
De komende legislatuur gaat dit land het hooggebergte in: we hebben nu vijf jaar om ervoor te zorgen dat het pensioensysteem betaalbaar blijft. Uitstel is geen optie, want de oplopende vergrijzingskosten zijn geen toekomstmuziek meer. De Belgische pensioenuitgaven bleven 25 jaar stabiel hangen rond 8,5 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Maar sinds 2007 zijn de uitgaven gestegen naar 10,1 procent van het bbp (zie grafiek Vergrijzingskosten nu al voelbaar). Is deze regeerperiode die van de laatste kans? Het pensioenprobleem moet in elk geval een van de werven van de volgende federale beleidsploeg worden.
Bart Van Craeynest, hoofdeconoom van de beleggingsvennootschap Petercam, heeft een diepgaande analyse van het pensioenprobleem gemaakt. Trends kon de resultaten als eerste inkijken. De boodschap is dubbel: ja, het stelsel is nog te redden, maar daarvoor zijn wel verregaande ingrepen nodig, die er nú moeten komen.
We weten het nu al een paar decennia, en economen en rapporten van experts herhalen het tot vervelens toe: de vergrijzing van de bevolking vormt een gigantische budgettaire uitdaging. De recentste analyse van de Europese Commissie geeft aan dat de overheidsuitgaven voor de Belgische pensioenen in 2060 5,6 procent van het bbp hoger zullen liggen dan het niveau van 2010. Maar bedragen zeggen meer dan cijfers: in euro’s van vandaag komen die meerkosten neer op 22 miljard euro. Worden ook de andere vergrijzingskosten meegerekend, waaronder gezondheidszorg, dan komen we in 2060 uit op 9,1 procent van het bbp aan meerkosten (zie grafiek De zware Belgische vergrijzingsuitdaging). Dat komt neer op 36 miljard euro extra, of ruim twee derde van de personenbelasting.
Vijf reddingsboeien
Dat doet de vraag rijzen hoe we die budgettaire tsunami nog kunnen tegenhouden. Van Craeynest somt de mogelijke reddingsboeien voor het pensioensysteem op. De ene optie is al realistischer dan de andere.
Een eerste is zorgen voor extra inkomsten. “De belastingdruk bedraagt nu 46 procent van het bbp”, stelt Van Craeynest. “Om een extra 9,1 procent van het bbp op te halen, is een verhoging van alle belastingen met één vijfde vereist. Dat zou de totale overheidsinkomsten, inclusief de niet-fiscale inkomsten, boven 60 procent van het bbp tillen. Het is weinig waarschijnlijk dat onze economie dat aankan.”
Een tweede mogelijkheid is sterke financiële buffers aanleggen in de vorm van een hoger primair saldo (ontvangsten min uitgaven exclusief rentelasten). Zoiets is in de jaren negentig gebeurd. In 2001 kon de Belgische regering pronken met een surplus van 6,8 procent van het bbp. Maar het voorbije decennium is dat overschot volledig opgebruikt (zie grafiek Opgesoupeerde begrotingsbuffer). “Toch is het niet zinloos opnieuw primaire overschotten te boeken”, weet Van Craeynest. “Al zullen ze straks zeer snel moeten worden aangesproken.” De Nationale Bank berekende dat een primair surplus van 3,8 procent van het bbp voldoende is om driekwart van de vergrijzingkosten op te vangen.
Denkspoor nummer drie lijkt eenvoudig: verlaag de pensioenen. Maar dat is eigenlijk onbegonnen werk in een land waar de pensioenen al relatief laag zijn. Het mediaan bruto beschikbaar inkomen van de 65- tot 74-jarigen bedraagt 47 procent van het mediaaninkomen van de 50- tot 59-jarigen. Slechts in zeven EU-lidstaten ligt dat percentage lager (zie ‘Het wettelijke pensioen wordt eigenlijk een basispensioen’). Wel kan de volgende regering beslissen het royale ambtenarenpensioen stilaan af te stemmen op dat van de werknemers. De regering-Di Rupo besloot de ambtenarenpensioenen te berekenen op basis van de laatste tien jaar in plaats van de laatste vijf jaar van de loopbaan, maar daarop bleven tal van uitzonderingen bestaan, bijvoorbeeld voor politie, leger, NMBS enzovoort. Een ingreep in de overheidspensioenen zou in elk geval een slok op de borrel schelen. De uitgaven voor die pensioenen zijn tussen 2005 en 2013 al gestegen van 2,8 naar 3,8 procent van het bbp.
Een vierde mogelijkheid bestaat erin te snoeien in de niet-pensioengebonden overheidsuitgaven. De lopende primaire overheidsuitgaven zijn de voorbije dertien jaar tenslotte sterk gestegen: van 31 naar 38 procent van het bbp. “Tegenstanders van besparingen op de uitgaven zeggen dat de overheid al zeer ‘lean and mean’ is, maar is de kwaliteit van het onderwijs en de gezondheidszorg door de sterk gestegen overheidsuitgaven zoveel beter?” Van Craeynest geeft toe dat de financieringsruimte voor besparingen beperkt is en dat bijvoorbeeld niet moet worden beknibbeld op investeringen. Maar tegelijk wijst hij op de gigantische impact van een uitgavenbeperking. Indien de lopende primaire overheidsuitgaven dalen tot het niveau van 2000, dan zou dat vier vijfde van de pensioenuitdaging kunnen opvangen. “Als we de uitgavenstijging gecorrigeerd voor conjuncturele schokken — zo’n 5 procent van het bbp (19 miljard euro, nvdr.) — kunnen afbouwen, is dat al een mooie prestatie”, weet Van Craeynest.
Ten slotte is er het logische denkspoor van langer werken. De wettelijke pensioenleeftijd mag dan 65 jaar zijn, de Belgen gaan effectief op hun 59ste met pensioen (zie grafiek Onhoudbaar lage pensioenleeftijd in België). “We moeten de vervroegde uittreding zoals het brugpensioen voort afbouwen, de link tussen loon en anciënniteit doorbreken en de pensioenmalus invoeren”, stelt de Petercam-econoom voor. “Ik begrijp niet dat een pensioenmalus voor veel partijen een taboe is geworden. Pensioenrechten moeten actuarieel neutraal worden gemaakt, wat inhoudt dat de financiële implicaties van het vroeger stoppen met werken moeten worden verrekend in de pensioenrechten. Vroeger stoppen betekent minder bijdragen en meer uitkeringen. Wie vroeger stopt, moet de financiële gevolgen daarvan dragen.”
Van Craeynest pleit voor een combinatie van maatregelen: besparingen, financiële buffers en langer werken. “Het wordt sowieso moeilijk, want de economische groei zal klein blijven. Die zal blijven variëren tussen 1 en 2 procent, en dat op voorwaarde dat er structureel wordt ingegrepen.”
Pensioensparen
De verlaging van de pensioenuitkeringen zit er dan wel niet aan te komen, voor een verhoging van de pensioenen is er evenmin echt ruimte. De Belgische gepensioneerden rekenen dan ook meer en meer op een aanvullend pensioen om op hun oude dag min of meer hetzelfde welvaartsniveau als vroeger te behouden. 75 procent van de werknemers en 45 procent van de zelfstandigen bouwt al een aanvullend pensioen op via de tweede pijler. Ook het individuele pensioensparen via de derde pijler is populair. En eigenlijk moet het spaargeld dat de Belgen oppotten daar nog bij worden geteld. Samen hebben de particulieren vandaag een kleine 320 miljard euro (of 83 % van het bbp) in allerlei deposito’s.
Bart Van Craeynest gelooft niet dat de Belgen dat geld vooral aanhouden om straks bijvoorbeeld een nieuwe wagen te kopen. “Het gaat toch voor een belangrijk deel om langetermijnsparen, maar dan wel tegen een rendement dat nauwelijks of niet de inflatie compenseert. Eigenlijk zou het verstandiger zijn dat spaargeld voor een deel naar langetermijnbeleggingen te loodsen.”
Dat is de logica zelve, aangezien de rente op het spaarboekje de voorbije twintig jaar fors gezakt is: van 5,6 procent in 1993 tot 1,3 procent vandaag. Over die periode bedroeg de rente gemiddeld 3 procent. Het gemiddelde jaarrendement van een pensioenspaarfonds bedroeg over die periode 7,1 procent. Van Craeynest is dan ook voorstander van de fiscale aftrekbaarheid van pensioensparen en wil die zelfs nog extra aanmoedigen.
ALAIN MOUTON, ILLUSTRATIES SERGE BAEKEN
“Wie vroeger stopt, moet de financiële gevolgen daarvan dragen” Bart Van Craeynest
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier