‘De Franstaligen moeten hun verlatingsangst overwinnen’
Theo Peeters hielp ons land in de jaren tachtig al eens uit de economische en finan-ciële ellende. Maar het door hem zo gehekelde consumptiefederalisme bestaat nog steeds. “De financieringswet wijzigen wordt veel moeilijker dan BHV splitsen.”
Door patrick claerhout & Bert lauwers, fotografie jelle vermeersch
Door Patrick Claerhout & Bert Lauwers, fotografie Jelle Vermeersch
En zeggen dat we Theo Peeters hadden uitgenodigd om te praten over zijn voorzitterschap bij Uitgeverij Lannoo. Maar hoe kun je het niet hebben over onze ontsporende overheidsfinanciën, de vergrijzingproblematiek en de politieke problemen met de voormalige directievoorzitter van de BBL, voorzitter van de Studiecommissie voor de Vergrijzing en buitengewoon hoogleraar aan de KU Leuven? De nu 73-jarige Peeters was een van de architecten van het herstelbeleid in de harde jaren tachtig. Hij heeft ons land er al een keer doorgekregen en is de aangewezen persoon om opnieuw recepten en oplossingen boven te halen.
“Zonder staatshervorming krijg je dit land niet opnieuw aan het draaien”, zegt Peeters resoluut. “Maar je moet erin slagen een win-winsituatie op lange termijn te creëren. Scenario’s waarvan de Vlamingen beter worden en de Franstaligen slechter, zullen het nooit halen.” Verschillende keren vergelijkt hij de situatie van België (“Absurdistan”) met twee drenkelingen die in het water liggen te spartelen. “Ze klampen zich aan elkaar vast, maar de ene wil naar de linkeroever en de andere naar de rechterkant. Ze trekken aan hun drijfhout, zodat ze allebei dreigen te verdrinken. Sommigen zeggen: die ene, sterkere drenkeling moet zich maar losmaken en alleen de oever proberen te bereiken. Beter is dat ze elkaar verstaan en samen naar de oever zwemmen. Dat is voor mij de essentie van federalisme: probeer een minimum aan gemeenschappelijke doelstellingen te vinden en voer artikel 35 van de grondwet uit.”
Dat artikel bepaalt dat de federale overheid slechts toegewezen bevoegdheden overhoudt, terwijl de rest naar de gewesten en gemeenschappen gaat. Maar een uitvoeringswet is er nooit gekomen. Ook daar zitten we klem?
THEO PEETERS. “Het grote probleem van dit land is dat het financieringssysteem uitgehold is. De gewesten en gemeenschappen mogen het geld uitgeven, maar moeten zelf niet voor hun inkomsten zorgen. Zij kunnen daarvoor een beroep doen op dotaties uit de federale pot. De federale overheid staat in voor de financiële en fiscale ontvangsten, en speelt eigenlijk de rol van ‘derde betaler’. En dit terwijl zij niet eens mag toezien op de uitgaven van de gewesten en gemeenschappen. Dit staat gelijk met het organiseren van de onverantwoordelijkheid.”
De Lambermont-akkoorden uit 2001 waren daar een goed voorbeeld van. De Franstalige Gemeenschap had te weinig geld om haar onderwijs te financieren, en dus werd er geld overgeheveld uit de federale pot.
PEETERS. “Economen noemen dit ‘financiering op basis van behoeften’, een zeer inefficiënt systeem. Want wie controleert de behoeften? En wie beslist dat de behoeften aan Franstalige kant een stuk hoger zijn dan aan Vlaamse? Want dat is de enige conclusie die je vandaag kunt trekken als je het financieringssysteem bekijkt: Franstalig België krijgt per hoofd van de bevolking meer overheidsmiddelen dan Vlaanderen. Terwijl de Franstaligen zeggen dat er nog meer nodig is en dat de Vlamingen te veel geld hebben. Als dat zo is, moet men zich aan de andere kant van de taalgrens dringend bezinnen. Want dat zou betekenen dat men daar wel heel inefficiënt bezig is. Dat zou je in het bedrijfsleven eens moeten proberen: dat elke afdeling in functie van haar behoeften zomaar uit het centrale budget kan putten.”
Dertig jaar geleden al klaagde u dit consumptiefederalisme aan. Hoe komt het dat er niets aan gedaan wordt?
PEETERS. “Uit schrik voor de kiezer vermoed ik. Telkens als er verkiezingen zijn, praten politici over de zaken waaraan ze geld willen uitgeven. Nooit gaat het over waar het geld vandaan moet komen. Geen enkele politicus wil naar de verkiezingen met de boodschap: we moeten de belastingen verhogen. Dat is het probleem van de politiek in dit land: men slaagt er niet in voorbij de volgende verkiezingen te kijken.”
Hoe moet het nu verder?
PEETERS. “Er is maar één oplossing: de financieringswet moet worden gewijzigd. Niet Brussel-Halle-Vilvoorde maar het financieringssysteem is de achilleshiel van dit land. Maar de financieringswet wijzigen wordt een veel moeilijkere oefening dan BHV splitsen. Er staat veel meer op het spel. Het gaat om de middelen waarmee je de staat zult organiseren. Zo’n verandering doe je niet van vandaag op morgen. Er moeten overgangsperiodes komen. Voor mijn part mogen die zelfs lang zijn. Essentieel is dat er een akkoord komt dat uitgavenbevoegdheid en inkomstenverantwoordelijkheid koppelt, en dan maakt het niet uit of dit principe over vijf, tien of twintig jaar ten volle werkt.”
Waarom zouden de Franstaligen dit aanvaarden? Zij halen nu meer uit het systeem dan de Vlamingen en moeten er veel minder inspanningen voor doen.
PEETERS. “Omdat ze geen andere keuze hebben. Het status-quo is geen alternatief meer. Als ‘solidariteit’ voor de Franstaligen betekent: het handhaven van het bestaande financieringssysteem, zullen de twee drenkelingen verdrinken. Dan verdwijnt Absurdistan, en zullen anderen zich over ons ontfermen.
“De Franstaligen moeten hun verlatingsangst overwinnen. Het klopt dat zij momenteel meer uit het systeem halen dan hun rijkere buur. En veel mensen vinden dat ook normaal want ‘de rijke moet de arme ondersteunen’. Voor mij is dat een groot misverstand. Het gaat niet om solidariteit tussen rijk en arm, tussen het Noorden en het Zuiden, maar om solidariteit tussen actieven en niet-actieven. Het probleem van de welvaartsverschillen tussen Noord en Zuid is in wezen dat van een hogere activiteitsgraad in het Noorden, een lagere activiteitsgraad in het Zuiden, en een dramatisch lage activiteitsgraad in Brussel. Dit probleem oplossen, doe je niet door de feiten toe te dekken, te subsidiëren en verder te laten bestaan.”
En dan hebben we het nog niet eens gehad over de aanzwellende vergrijzingskosten. De overheid heeft daarvoor nauwelijks geld opzijgezet.
PEETERS. “De politici hebben het probleem van de vergrijzing altijd voor zich uit geschoven. In het Zilverfonds zit geen geld omdat de regering de voorspelde begrotingsoverschotten nooit gerealiseerd heeft, en dit ondanks de substantiële rentemeevallers. Halverwege de jaren negentig bedroeg de rentelast 9 tot 10 procent van het bruto binnenlands product. Dat is gezakt tot ongeveer 4 procent net voor het uitbreken van de financiële crisis. Had men die middelen opzijgezet, zou er vandaag relatief veel geld in het Zilverfonds steken.”
“Men heeft de rentemeevallers systematisch uitgegeven. Dat mag je op het conto van paars schrijven. Na de verkiezingen van 2007 ging men er dan misschien toch werk van maken, maar de crisis heeft die intenties van tafel geveegd. Bijgevolg moeten we vanaf 2013 de toenemende vergrijzingskosten dragen zonder reserves en met de bijkomende lasten van de crisis erbovenop. We schuiven het vergrijzingsprobleem, willens nillens, voor een deel door naar de volgende generaties. Maar ook dat is niet nieuw, en niet eens dramatisch.”
Moeten we de pensioenleeftijd verhogen?
PEETERS. “Die pensioenleeftijd van 65 jaar is uitgevonden door Bismarck aan het einde van de negentiende eeuw, toen de gemiddelde levensverwachting een stuk onder de 65 jaar lag. In die tijd gingen de meeste mensen bovendien al op hun veertiende of vijftiende aan het werk. Vandaag ligt de levensverwachting 20 jaar hoger, en veel mensen beginnen maar te werken op hun 22ste of 25ste. We treden dus tien jaar later tot de arbeidsmarkt toe en stappen er zeven tot acht jaar vroeger uit. Iedereen begrijpt dat dit niet houdbaar is.
“Iets anders is: moet je raken aan de pen-sioenleeftijd van 65 als de mensen gemiddeld toch al op 58 jaar stoppen met werken? Daarin kan ik minister van Pensioenen Daerden volgen. Begin de jaren zeventig bedroeg de gemiddelde pensioenleeftijd in dit land 63 jaar, dertig jaar later zaten we aan 57 jaar en nu stijgt die weer lichtjes. Als we kunnen terugkeren naar de situatie die onze ouders gekend hebben, lossen we al een groot deel van het probleem op.”
De simulaties die de vergrijzingcommissie enkele jaren geleden onder uw leiding maakte, konden het uitbreken van de crisis, de oplopende begrotingstekorten en de terugkeer van de rentesneeuwbal niet voorzien. Wat is de impact ervan op onze financiën?
PEETERS. “De financiële crisis hoeft aan het einde van de rit geen slechte zaak te zijn voor de overheidsfinanciën. De overheid heeft de banken rechtgehouden maar krijgt daarvoor belangrijke sommen terug: de vergoedingen op de staatswaarborgen, de rente op de toegekende leningen, de dividenden van de banken. Hopelijk gebruikt men die middelen om de schulden af te bouwen, en niet om cadeautjes uit te delen, zoals ik sommigen in het parlement alweer hoor bepleiten.
“Ik ben een oud-bankier, dat weet u. Wel, de rente die de banken betalen aan de overheid is bijna het dubbele van wat de staat betaalt om zelf te ontlenen. Dan heb je wat een bankier ‘een belangrijke rentemarge’ noemt. Bovendien is dat geld niet uitgegeven, het is geen subsidie. Als het allemaal goed komt, zal het misschien een goede belegging geweest zijn.
“Maar hoe dan ook heeft de financiële crisis een negatieve impact: Europa zal strikter toezien op de begrotingen van zijn lidstaten. En dus zal ook België extra inspanningen moeten doen. Op haar eigen uitgaven heeft de federale overheid nauwelijks marge om dat waar te maken. Dus moet ze aankloppen bij gewesten en gemeenschappen of iets doen aan de sociale zekerheid. Maar overal hoor ik politici zeggen dat aan dat laatste niet geraakt mag worden. Dan wordt het natuurlijk dubbel zo moeilijk.”
U vindt wel dat er geraakt mag worden aan de sociale zekerheid?
PEETERS. “Nood breekt wet. En er zijn mogelijkheden. Neem de uitgaven in de gezondheidszorg, die jaarlijks met 4,5 procent mogen toenemen. Dat is onrealistisch hoog als je weet dat het bruto binnenlands product in goede jaren met 2 procent stijgt. Dat kun je niet volhouden.”
Zijn er veel besparingen mogelijk in de gezondheidssector?
PEETERS. “Er zijn alleszins grote efficiëntiewinsten mogelijk. Het is een hoogtechnologische sector die op een ambachtelijke wijze gemanaged wordt. Daarmee bedoel ik: het is de ambachtsman – in dit geval de arts – die over de uitgaven beslist. We moeten toegeven dat de kwaliteit van de gezondheidszorg er nog altijd op vooruitgaat, het resultaat verbetert, maar tegen een kostprijs die te snel stijgt.
“Ik heb tien jaar in het bestuurscomité van de Universitaire Ziekenhuizen Leuven gezeten. Alle mogelijke soorten nieuwe medische technieken en machines heb ik de revue zien passeren. Eén vraag werd nooit beantwoord: wanneer hebben die toestellen zichzelf terugbetaald? Dat is misschien positief voor de gezondheid, maar niet voor het maatschappelijke draagvlak.”
Een moeilijke discussie, want al snel kom je bij de kostprijs van een mensenleven.
PEETERS. “Dat klopt. Maar zowat de helft van de gezondheidskosten in de acute fase gebeurt in de laatste zes maanden van de levenscyclus. Daar moeten we als samenleving goed over nadenken. En als we morgen op grote schaal met stamceltechnologie beginnen te werken, dreigen de kosten helemaal te ontsporen. Als econoom wijs ik op één belangrijke beperking: de betaalbaarheid van het systeem. De beschikbare middelen kunnen maar één keer ingezet worden, en niet overal tegelijk. Overal waar er een budget is, moeten er keuzes gemaakt worden – ook in de gezondheidssector.”
U bent sinds 2002 bestuursvoorzitter van Uitgeverij Lannoo. Wat is uw rol bij het West-Vlaamse familiebedrijf?
PEETERS. “Mijn vriend Godfried Lannoo heeft mij in 2001 aangezocht als onafhankelijk bestuurder. Hij bereidde toen zijn opvolging voor. Ik zou hem een jaar later opvolgen als voorzitter, de eerste niet-familiale.
“Ik probeer vooral klankbord te zijn voor het management, en de lange termijn in de gaten te houden. Bij Lannoo zijn er duidelijke afspraken over corporate governance. Momenteel is de CEO een lid van de familie, Matthias Lannoo. Voorts is er maar één familielid parttime actief in het bedrijf. En naast Matthias en zijn broer Karel zitten er geen andere familieleden in de raad van bestuur, de onafhankelijke bestuurders zijn in de meerderheid.”
Lannoo nam dit jaar de Nederlandse uitgeverijen Meulenhoff, De Boekerij en Unieboek/Het Spectrum over. Een verdubbeling in omvang. Was dat een gemakkelijke beslissing?
PEETERS. “De overname is gebeurd in nauw overleg met de familie. We zijn niet over een nacht ijs gegaan. Deze overname is met West-Vlaamse voorzichtigheid afgewogen. Zonder onafhankelijken in de raad van bestuur zou het geen vanzelfsprekende beslissing geweest zijn. De ervaring en expertise van de onafhankelijke bestuurders waren van doorslaggevend belang.”
Is internationalisering een must voor Lannoo?
PEETERS. “Neen, in het boekenbedrijf zijn de schaalvoordelen niet erg groot. Elk boek is een project, en een boek dat aanslaat in Vlaanderen doet dat vaak niet in Nederland, of omgekeerd. Daarom is het belangrijk dat je lokale uitgevers hebt met een goede neus. Je kunt de Nederlandse markt niet runnen vanuit Tielt. Alles staat of valt met de kwaliteit van de mensen die voor je werken.
“In België brengt Lannoo nu al zo’n 500 boeken per jaar uit, en dat zijn heus niet allemaal successen. Sommige boeken scoren, andere niet. Als ‘SOS Piet’ zo’n voltreffer is, dan is dat de verdienste van een uitgever die zijn vak kent, de juiste keuzes maakt, en die de hele waardeketen beheerst: van product tot commercialisering.”
Was het wel een goed idee om, midden in een economische crisis, de stap naar Nederland te doen?
PEETERS. “Er zijn geen goede of slechte momenten om een overname te doen. Er zijn alleen kansen. En als die zich voordoen, moet je ze grijpen. Groeien gebeurt vaak opportunistisch. Ik houd niet van bedrijven die doelen stellen die ze achteraf zelf moeten waarmaken. Dat is een riskante manier van zakendoen. Je steekt beter je tijd en energie in het detecteren van behoeftes, het volgen van marktontwikkelingen, het prominent in de sector aanwezig zijn.
“In dit geval voldeed de overname aan twee strategische doelstellingen van Lannoo: marktverruiming binnen eenzelfde taalgebied en verdieping van de activiteiten door weer in de fictiemarkt te stappen. Crisis of geen crisis, dat doet er dan eigenlijk niet toe. Het allerbelangrijkste is dat je een goede deal kunt sluiten.”
Kan Lannoo de overname financieel aan?
PEETERS. “Deze overname kon perfect met de bestaande structuren en eigen middelen. Tot voor deze acquisitie was Lannoo zo goed als schuldenvrij, daar zetten we nu een beperkte hefboom op.
“Op dit moment wordt het familiale karakter van de groep niet ter discussie gesteld. Een beursgang is zeker niet aan de orde. Maar als er zich morgen een grote kapitaalbehoefte voordoet, valt een openstelling van het kapitaal niet uit te sluiten. Maar dat is nog iets anders dan een beursintroductie.”
U bent er 73, hoe lang blijft u nog voorzitter van Lannoo?
PEETERS. “Er is geen leeftijdsgrens, maar geen nood: ik ben van plan die zelf nog te installeren. Ik ben een overtuigd voorstander van leeftijdsgrenzen sinds ik bij BBL geconfronteerd werd met mensen die al meer dan 20 jaar in het directiecomité zaten en ervan overtuigd waren dat ze nog lang konden doorgaan. Je moet mensen soms tegen zichzelf beschermen. Ik hoop dat ik zelf nooit in zo’n situatie terechtkom. Tegen mijn 75ste moet het achter de rug zijn. Dat wordt mijn laatste opdracht bij Lannoo: mijn opvolger zoeken.”
“De gewesten en gemeenschappen mogen het geld uitgeven, maar moeten niet voor hun inkomsten zorgen. Dat is het organiseren van de onverantwoordelijkheid”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier