De euro snijdt ons tweemaal
In minder dan twee jaar steeg de euro 30 % in waarde tegenover de dollar. De klimmende euro bemoeilijkt export naar de dollarzone. Maar nog groter is het effect op de verlies- en winstrekening van multinationale ondernemingen.
De euro zonk in juni 2001 tot een dieptepunt tegenover de dollar. De nieuwbakken Europese munt kostte toen amper 85 dollarcent. Tijdens de slotdagen van april leverde diezelfde euro ruim 1,10 dollar op, een stijging met bijna 30 % (zie grafiek: De remonte van de euro).
Deze omslag in de wisselkoersverhoudingen tussen euro en dollar is een harde noot om te kraken voor ondernemingen die uit de eurozone exporteren naar Amerika – of de dollarzone in het algemeen – en voor bedrijven die moeten opboksen tegen import uit de dollarzone. In de meeste gevallen, en de Vlaamse textielsector is een typisch voorbeeld, moeten ze aan marktaandeel én winstmarge inboeten.
Over het algemeen werkt het effect van de stijgende euro met enige vertraging in op de handelsstromen tussen de Verenigde Staten en de eurozone. Dat komt onder meer omdat leveringscontracten vaak voor maanden vastliggen, soms zelfs voor enkele jaren. De stijgende euro komt echter à la minute tevoorschijn in de geconsolideerde resultaten van Amerikaanse bedrijven met productie-eenheden in de eurozone en van euro-ondernemingen met vestigingen in de dollarzone.
Een voorbeeld. Een Europese multinational haalt in zijn vestigingen in de VS een winst van 50 miljoen dollar. Tegen de wisselkoers van juni 2001 levert dat een winst van 59 miljoen euro op, maar tegen de koers van eind april 2003 nog slechts 45 miljoen euro. Voor Amerikaanse multinationals met productiehuizen in de eurozone geldt het omgekeerde: een winst van 50 miljoen euro in juni 2001 is gelijk aan 42,5 miljoen dollar, terwijl diezelfde omzet tegen de jongste koersen 55 miljoen dollar vertegenwoordigt.
Grote misvatting
Joseph Quinlan, hoofdeconoom van het Center for Transatlantic Relations van Johns Hopkins University en voormalig medewerker van onder meer de investeringsbank Morgan Stanley, stelt dat het effect van de dollar-eurobuitelingen op de winst- en verliesrekeningen van de internationaal opererende ondernemingen groter is dan de gevolgen ervan op de export- en importstromen tussen Amerika en Europa. Het ontbreekt Quinlan niet aan statistisch materiaal om zijn wat verrassende stelling te onderbouwen. Aan de basis van zijn these ligt de vaststelling dat de transatlantische economie een superkolos is die 2500 miljard dollar en 12 miljoen arbeidsplaatsen vertegenwoordigt. Dat feit is in het recente politieke gehakketak tussen de VS en Europa wat naar de achtergrond gedrukt.
“De grootste misvatting over die transatlantische economie,” betoogt Joseph Quinlan, “is dat het vooral de handelsstromen zijn die de VS en de EU zo sterk met elkaar verbinden. De ruggengraat van de transatlantische economie bestaat echter vooral uit de wederzijdse directe investeringen. Eind 2000, het laatste jaar waarover we systematische cijfers hebben, beschikten Amerikaanse bedrijven over ruim 3000 miljard dollar aan bedrijfsactiva in Europa. De Europese multinationals beschikken over 3300 miljard dollar aan activa in de VS. Voor de Amerikaanse bedrijven gaat het om bijna 60 % van al hun buitenlandse bezittingen, voor de Europeanen over bijna 70 %. Ter illustratie: in de jaren negentig investeerden Amerikaanse multinationals in Nederland bijna het dubbele van wat ze in buurland Mexico investeerden: 66 miljard dollar tegenover 34 miljard.”
Die activa genereren uiteraard omzetten en winsten. Quinlan: “Amerikaanse bedrijven realiseerden in 2000 in hun buitenlandse vestigingen in totaal 2900 miljard dollar aan omzet, veel meer dan de 1100 miljard aan export die dat jaar de VS verliet. De helft van de 2900 miljard dollar kwam tot stand via de Europese vestigingen van Amerikaanse multinationals. Ter vergelijking: de Chinese filialen van Amerikaanse bedrijven leverden in 2000 “slechts” 32 miljard dollar aan verkopen op. De Amerikaanse vestigingen van Europese ondernemingen boekten in 2000 1400 miljard dollar aan omzet, dat is viermaal de import die de VS vanuit Europa aantrekt.”
Wat de winsten betreft, lopen de zaken parallel, zegt Quinlan. “Zowel bij Amerikaanse als bij Europese multinationals brengen de vestigingen in elkaars gebied ruim 50 % van de winst op die ze buiten hun thuisland optekenen. Voor de Europese multinationals nam de winst gerealiseerd door hun Amerikaanse vestigingen toe van 4,4 miljard dollar in 1990 tot 26 miljard dollar in 2000.”
Beter dan verwachte resultaten
De gevolgen van de felle verzwakking van de dollar op de ondernemingsresultaten laten niet op zich wachten. Quinlan: “Zowat alle Amerikaanse multinationals tonen voor het eerste kwartaal van 2003 betere resultaten dan verwacht. Kijk bijvoorbeeld naar IBM, Motorola, Ford en Merck. De terugval van de dollar speelt daarin een vooraanstaande rol.” Volgens Quinlan is het voor Europese bedrijven moeilijker om het dollareffect te isoleren. De negatieve invloed van de dollardaling wordt immers gedeeltelijk tenietgedaan door het positieve effect van hun grotere aanwezigheid in de sterker groeiende Amerikaanse markt. “Bovendien bestaan er belangrijke verschillen in de beheersing van technieken om de valutaschommelingen te optimaliseren in de bedrijfsresultaten. Algemeen wordt aangenomen dat Coca-Cola en General Electric tot de besten van de klas behoren.”
Johan Van Overtveldt
“Tussen Amerika en Europa bestaan er belangrijke verschillen
in de beheersing van technieken om de valutaschommelingen
te optimaliseren in de bedrijfsresultaten.”
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier