De boer oogst subsidies
Straks telen Europese boeren geen graan meer om er een inkomen uit te halen, maar om met de subsidies ervoor aan een inkomen te geraken. Leo Schrooten legt de pijnpunten van de landbouwsector bloot.
Niet zelden blijkt het Europese landbouwbeleid even bizar als verwarrend. Gepensioneerde boeren die nog wat agrarisch klussen, ontvangen inkomenscompensaties. Tegelijkertijd moedigt de politiek boeren van 55 jaar en ouder aan tot vervroegde uittreding mét stopzetting van hun bedrijf. Het is slechts één van de talloze tegenstrijdigheden en merkwaardige aspecten die Leo Schrooten voor het voetlicht brengt in Kleine boeren, grote boeren. Tot voor kort was de Leuvenaar redacteur bij De Standaard, momenteel buigt hij zich als freelance journalist over het reilen en zeilen in de landbouwsector.
In zijn nieuwe boek propt Schrooten een ontzettend aantal gegevens in een Europees panorama. Uiteraard gaat de aandacht daarbij ook naar de Vlaamse en Waalse boer en tuinder, die de jongste jaren moesten overleven temidden van varkenskoortsepidemieën, een tomatencrisis, twee rampjaren voor de fruitteelt, de gekkekoeienziekte, de ineenstorting van de rundvee- en varkensprijzen en zelfs een dioxinecrisis. Klaagt de boer terecht of kan hij riant voortploegen dankzij de vetpotten van de Europese subsidies en de inkomenscompensaties?
Waalse boeren krijgen meer.
In een normaal landbouwjaar (zonder al te veel varkenskoorts, dolle koeien en dioxinecrisis) loopt de subsidiëring van de Belgische landbouw op tot ongeveer 36 miljard frank. Voor een sector met een totale omzet van 256 miljard frank lijkt zoveel steun niet gering. In het bedrag zitten zowel de Europese subsidies (goed voor nagenoeg 32 tot 33 miljard frank in België) als een mix van Europese, federale en regionale steun voor productie en investeringen (de overige 3 tot 4 miljard frank).
De 36 miljard frank subsidies klinken nog indrukwekkender wanneer we ze niet tegenover de omzet van 256 miljard frank plaatsen, maar tegenover het arbeidsinkomen van 67 miljard frank. Per land- en tuinbouwbedrijf komt dit neer op gemiddeld 550.000 frank steun. Per beroepslandbouwbedrijf bedraagt dit gemiddelde zelfs 850.000 frank of 14% van de gemiddelde omzet en meer dan de helft van het arbeidsinkomen dat boer of tuinder, gezinsleden en medewerkers er verdienen.
Volgens de huidige vooruitzichten wordt in de Europese graanteelt straks de pure inkomenssteun zelfs groter dan het inkomen uit arbeid. Stelt Schrooten vast: “Je teelt geen graan meer om er een inkomen uit te halen, je teelt graan om met de subsidies aan een inkomen te geraken. Voor die vorm van inkomensverwerving kan de samenleving over het algemeen geen erg grote waardering opbrengen.”
Voor de totale landbouwsector bedraagt de directe inkomenssteun in België 17,4% van het landbouwinkomen uit arbeid. Binnen de Europese Unie betekent dit een zeer matig tot laag percentage. De oorzaak van het verschil schuilt niet in de teeltwijze of in discriminatie, maar in de producten. In Nederland en Vlaanderen weegt de som van groenten, fruit, sierteelt, varkens en aardappelen zwaar door – toevallig allemaal subsectoren die het met relatief weinig subsidies moeten rooien. Het omgekeerde is het geval voor Wallonië. Daar vertegenwoordigen de subsectoren zonder of met een lichte marktordening slechts 19% van de productie. In Vlaanderen ronden de minst betoelaagde sectoren de kaap van de 65% van de totale productie. In dit geval is er dus geen sprake van een ontransparante transfer.
Onder de kostprijs.
De kritiek van het grote publiek, dat zich afvraagt waarom er zoveel belastinggeld naar de boeren stroomt, is begrijpelijk. Dat betekent niet altijd dat de boze oprispingen ook terecht zijn. Merkt Schrooten op: “Een belangrijk deel van de productie van de West-Europese landbouw, granen, rundvlees en in mindere mate melk, is zonder subsidiëring niet doenbaar. De vraag is hoe omvangrijk en variabel die steun moet zijn om op een correcte manier inkomensverlies goed te maken.”
Het vele belastinggeld blijkt lang niet altijd slecht besteed op de akkers, in de stallen en in de serres. Stipt Schrooten aan: “De verbruiker koopt veel Europees voedsel beneden de kostprijs. De prijs die de boer ontvangt, dekt met andere woorden niet zijn arbeidskost. De belastingen passen bij. De verbruiker is zich daar niet erg van bewust. Voedsel is immers goedkoop en vergt een steeds kleiner deel van het inkomen: dat deel zou in België nog maar 12% van het gemiddeld beschikbaar gezinsinkomen bedragen, tegen 18% in de Europese Unie.”
Vanuit sociaal perspectief is goedkoop voedsel bijzonder belangrijk. De combinatie van subsidies en een landbouwmarkt met een licht overschot zorgen voor de lage consumentenprijs. Een markt met een tekort is maatschappelijk onverantwoord, want leidt sowieso tot overdreven prijsstijgingen. Voegt Schrooten eraan toe: “De kunst is het overschot klein te houden. Daar slaagt men niet altijd in.”
Leo Schrooten, Kleine boeren, grote boeren. Davidsfonds/Actueel-reeks, 109 blz., 495 fr.
luc de decker
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier