De balans: de economische revolutie onder de Britse Queen

Queen Elizabeth II op 24 juni 2015 in Berlijn. © Getty Images (Sean Gallup)
Alain Mouton
Alain Mouton Journalist

Een economie met zware industrie en handel, met de voormalige kolonies als de belangrijkste pijlers. Dat was het Verenigd Koninkrijk bij de troonsbestijging van Elizabeth II in 1952. Zeventig jaar later zien we een compleet ander beeld. De pijlers zijn nu de dienstensector en – ondanks de brexit – het financieel centrum Londen.

We kunnen het ons vandaag amper voorstellen, maar toen Queen Elizabeth II (1926-2022) in 1952 de Britse troon besteeg, stonden producten als boter en spek nog op de bon. Pas in 1954 kwam er in het Verenigd Koninkrijk een einde aan de rantsoenering. Bijna tien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog.

De Britse economie was door de strijd tegen het nationaalsocialisme leeggebloed. De dekolonisatie was in volle gang, maar de voormalige kolonies bleven gelukkig nog een belangrijke afzetmarkt voor de Britse bedrijven. Het Verenigd Koninkrijk was in 1952 ook een sterk geïndustrialiseerd land, met mijnbouw, zware industrie, enzovoort. Die sectoren waren samen goed voor de helft van het bruto binnenlands product (bbp).

Maar tijdens de regeerperiode van Elizabeth begonnen die pijlers af te brokkelen. Steeds meer nieuwe onafhankelijke staten mochten dan wel lid blijven van het Britse Commonwealth, ze richtten zich stilaan ook op andere handelspartners dan het vroegere moederland. Er ontstond een nieuw economisch samenwerkingsverband, de Europese Gemeenschap, dat tot in de jaren zeventig de deur gesloten hield voor de Britten. De mondialisering kwam langzaam maar zeker op gang. Het gevolg was dat de Britse industrie internationaal steeds minder kon concurreren met landen waar de productie een stuk goedkoper was.

De sterke macht van de vakbonden die vooral in de crisisjaren zeventig steeds hogere lonen eiste, deed de rest. Het Verenigd Koninkrijk was aan het einde van dat decennium de zieke man van Europa. De inflatie lag een stuk boven 10 procent, de werkloosheid was hoog, de overheidsfinanciën waren ontspoord en de overheidsdiensten werkten slecht. Wie in die periode in Londen verbleef, zag dat de ratten zich tegoed deden aan het huisvuil dat maar sporadisch werd opgehaald. Drie stroomonderbrekingen in een week waren niet ongewoon. Het metronet lag om de haverklap stil.

De Thatcher- en Blair-revolutie

Na de Winter of Discontent van 1979 kwam de Conservatieve partijleider Margaret Thatcher aan de macht. Over haar moeilijke relatie met Queen Elizabeth is een boekenplank vol geschreven. Maar vooral relevant was de economische revolutie die Thatcher doorvoerde. De Thatcher-jaren waren een bepalend economisch keerpunt tijdens de regeerperiode van Elizabeth II, ook al was de Queen daar naar verluidt persoonlijk niet altijd even gelukkig mee. Via renteverhogingen en een strikt monetair beleid overwon men de inflatie. De macht van de vakbonden werd gebroken en een aantal onrendabele Britse staatsbedrijven werd geprivatiseerd. Dat werd bij de upper class en de entourage van het koningshuis eveneens maar matig geapprecieerd. “Het was alsof je het keukenservies uit armoede moet verkopen”, was de kritiek.

Thatcher koos voor een aanbodbeleid dat ondernemerschap moest stimuleren. De Britten werden ertoe aangezet een eigen woning te verwerven. Financiële deregulering maakte van Londen een Europees bankencentrum. Dat beleid werd in de jaren negentig en 2000 voortgezet door de Labour-premier Tony Blair en daarna door Gordon Brown. De Britse socialisten hadden eindelijk het oude marxisme afgezworen.

Het gevolg was dat de Britten door de jaren heen een stuk rijker werden. Het inkomen per capita verdubbelde tussen 1952 en 1990 van 8.500 naar 16.000 Britse pond. Ondertussen is dat 27.000 Britse pond. De gemiddelde prijs van een woning steeg van minder dan 2.000 pond in 1952 (60.000 pond van vandaag) naar 270.000 pond nu. Sommige jaren genereerde de woning meer welvaart dan het inkomen uit arbeid.

Geen exportreus meer

80 procent van de Britten werkt ondertussen in de dienstensector, amper 7 procent in de industrie. En terwijl het Verenigd Koninkrijk in 1960 nog goed voor 9 procent van de wereldhandel, is dat vandaag 2 procent. Het bewijs dat het land een grote economische metamorfose heeft doorgemaakt.

Ondertussen is Londen ondanks de brexit nog altijd een belangrijk internationaal financieel centrum. Volgens cijfers van de consultant EY zijn de voorbije vijf jaar weliswaar 2.800 financiële banen uit het Verenigd Koninkrijk naar Parijs verhuisd. Ook Frankfurt (1.800 extra banen) en Dublin (1.200) profiteerden van de brexit. Maar die cijfers zijn veel lager dan in 2016 na het brexit-referendum werd voorspeld.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content