De 1000 miljard EUR van Draghi

Het was toch niet meer of minder dan een blamage voor de Europese Centrale Bank en haar voorzitter, Mario Draghi, dat de Europese banken ‘slechts’ 82,6 miljard EUR hebben opgenomen van de eerste tranche van de TLTRO (‘Targeted Long Term Refinancing Operations’), zeg maar LTRO 2.0. Daarbij is het de bedoeling dat het zeer goedkope geld dat de banken kunnen lenen, wel meer in de reële economie terechtkomt dan bij de LTRO-operatie van een aantal jaren geleden. Vandaar de extra ‘T’ vooraan. De ECB had immers 400 miljard EUR ter beschikking gesteld en ondervraagde economen hadden toch ook wel op een bedrag tussen 100 en 300 miljard EUR gerekend.

Draghi wil zich echter niet van de wijs laten brengen. Sinds 2012 heeft de ECB het eigen balanstotaal, in schril contrast met de andere centrale banken, weer laten zakken van, afgerond, 3000 naar 2000 miljard EUR. Het is die 1000 miljard EUR die Draghi opnieuw in de strijd wil gooien tegen deflatie en recessie.

De aanhoudend hoge werkloosheid en beperkte kredietvraag zijn serieuze werkpunten, maar de flauwe start van de TLTRO geeft anderzijds aan dat de ECB nog niet het juiste recept gevonden heeft om de dreiging van deflatie en recessie af te wenden. De consensus binnen de ECB lijkt echter meer en meer richting kwantitatieve versoepeling op te schuiven. De aankondiging, begin september, van het aankopen van gedekte obligaties neigt in elk geval erg sterk in die richting. Al blijft de vraag of de centrale banken alleen de crisis kunnen oplossen. De Europese politieke leiders tonen recentelijk weinig daadkracht om met een ambitieus en coherent plan de dreiging van de tweekoppige draak (deflatie en recessie) te bezweren.

Stabiele dividenden

Het moge in elk geval duidelijk zijn dat de ECB er alles aan zal doen om de rente laag te houden, want de belabberde toestand van de meeste Europese economieën laat geen rentestijging toe. Dat betekent een belegger die toch enig risico aandurft en aankan, het investeringsverhaal van hoge en (minstens) stabiele dividendwaarden kan blijven bespelen. Een lager dividend, maar met een grote mate van zekerheid van een stijgende lijn de komende jaren, kan uiteraard ook. Het grote voordeel is dat, gezien de superieure dividendrendementen (3 à 4 % gemiddeld) ten opzichte van de obligatierendementen (1 à 2 % gemiddeld), eigenlijk een koersstijging zelfs niet moet om de spaarcenten toch beter te laten renderen.

Wie dividendrendement zegt in België, denkt haast spontaan aan vastgoedmaatschappijen of -bevaks. Deze aandelencategorie is populair omwille van de hoge en doorgaans (minstens) stabiele dividenden, zodat ze zich dus lenen als alternatieven voor laagrentende obligaties. In de ‘Flash’ kiezen we echter met Banimmo voor een atypische vastgoedmaatschappij, waarvan de koers zich op een dieptepunt bevindt en die geen dividend uitkeert. Hier spelen we dan ook volop de kaart van de turn-around.

STABIELE DIVIDENDAANDELEN BEHOUDEN HUN AANTREKKINGSKRACHT BIJ ULTRALAGE RENTE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content