China speelt voor eigen publiek
China zal zich van zijn beste zijde tonen tijdens de Olympische Spelen. Maar de Spelen hebben nauwelijks een invloed op de buitenlandse politiek van het land.
“China heeft plaatsgenomen op het wereldtoneel,” zo zegt een van de topdiplomaten van het land, “maar het staat met de rug naar het publiek.” Dat is natuurlijk overdreven. De Chinese leiders zijn zich intens bewust van de internationale opinie.
Er schuilt echter ook een grond van waarheid in, die we graag in herinnering brengen nu China zich opmaakt voor iets wat intussen uitgegroeid is tot een cliché: de coming-out party, met name de Olympische Spelen in Beijing in augustus 2008. De prioriteiten van de regering liggen voornamelijk in het binnenland: omgaan met de ontwrichtende gevolgen van de spectaculaire en aanhoudende groei en met de frustratie van diegenen die in de kou bleven staan.
De Olympische Spelen zelf vormen uiteraard een gelegenheid om de gezwinde modernisering van China aan de buitenwereld te tonen. Veel belangrijker is echter het thuispubliek en de mogelijkheid om aan te tonen hoeveel de communistische leiders van China al bereikt hebben bij het herstel van ‘s lands prestige.
Dat legt China’s manier van optreden wel enigszins aan banden. Het wil vooral niet dat zijn Olympische Spelen verstoord worden door politiek geïnspireerde boycotten, zoals die van Moskou in 1980 en van Los Angeles vier jaar later. Het argument dat velen aanvoeren om de controversiële beslissing om de spelen aan Beijing toe te wijzen, was dat het China zou dwingen om de schendingen van de mensenrechten te beteugelen. Anders riskeert het in het slechtste geval internationaal ostracisme en in het beste geval een slechte pers. En dan zullen niet zozeer de metamorfose van de Chinese hoofdstad of de triomfen van Chinese atleten, dan wel het brutale optreden van de politie en het lijden van de monddood gemaakte dissidenten in de herinnering blijven hangen.
In de praktijk werd de repressie misschien lichtjes opgeheven, maar dat had bijna niets te maken met de Olympische Spelen. De weerslag van de Spelen op de toestand van de mensenrechten zal alles bij elkaar negatief zijn. De schijnwerpers van de wereld zullen mensen ertoe brengen lucht te geven aan hun grieven en de regering zal haar uiterste best doen om hen daarvan te weerhouden.
Realpolitik op zijn Chinees
De aandacht heeft zich dan ook gericht op de houding van China in het buitenland en de hoop dat de Spelen het land er kunnen toe brengen om de ‘verantwoordelijke deelnemer’ in het internationaal systeem te worden, een rol die Amerikaanse functionarissen het land toegedicht hebben. Er zijn tekenen dat zo’n China stilaan aan de oppervlakte aan het komen is. Het is niet langer zo verknocht aan traditionele vriendschaps- of commerciële banden met schurkenstaten of verwerpelijke regimes dat het automatisch alle pogingen van het Westen om daaraan een einde te stellen blokkeert.
Nog eens, de Olympische Spelen hebben daar wellicht weinig mee te maken. Neem bijvoorbeeld het geval Noord-Korea, waarvoor China heel wat krediet kreeg omdat het heeft samengewerkt met de andere deelnemers aan de ‘zespartijengesprekken’ (de Verenigde Staten, Japan, Rusland en Zuid-Korea) om Kim Jong Il te overhalen een aanvang te maken met de ontmanteling van zijn nucleaire installaties. Dat hield echter niet zozeer een toegeving in aan de bekommernissen van zijn onderhandelingspartners, dan wel een erkenning van het feit dat China zelf er belang bij heeft dat het regime van Pyon- yang niet instort. Wat ook de andere verwezenlijkingen voor Noord-Korea mogen zijn, de hulp die dankzij de nucleaire deal op gang komt, zal die brutale dictatuur van de ondergang redden.
De Olympische Spelen kunnen evenmin ingeroepen worden als de aanleiding voor China om afstand te nemen van de Soedanese regering. En ook niet voor de beslissing om een meer vooraanstaande rol te spelen in de door de Verenigde Naties geleide inspanningen om vrede te stichten in Darfoer. Of voor het uitblijven van een veto op de kritiek die in de Verenigde Naties geuit werd op de junta die Myanmar bestuurt na de brutale onderdrukking van het monnikenprotest in september 2007. In beide laatstgenoemde gevallen ging het om regimes die zo geïsoleerd staan dat China weinig te verliezen had bij een verandering van houding. In beide gevallen had China overigens eigenbelang bij een vreedzaam resultaat.
Een olympisch venster of een postolympische crisis
De Olympische Spelen zullen wel een impact hebben op de wijze waarop China twee kwesties aanpakt die het resoluut blijft omschrijven als ‘interne aangelegenheden’, maar die door een groot deel van de wereld beschouwd worden als kwesties van buitenlandse politiek.
Het zal voortgaan met de onsamenhangende gesprekken met vertegenwoordigers van de Dalai Lama, de verbannen geestelijke leider van Tibet. Maar die lijken meer op een zoethoudertje voor de internationale opinie dan op een poging om tot een regeling te komen met de Tibetanen. De Dalai Lama, die in tegenstelling tot vele van zijn volgelingen bereid is om volledige onafhankelijkheid voor Tibet te laten varen ten voordele van echte autonomie, biedt de beste hoop op zo’n regeling. Maar China lijkt besloten te hebben dat de belangen van het land het best gediend worden als gewoon gewacht wordt tot hij dood is. In 2007 werd een aantal regels aangenomen die er ten dele op gericht waren de Chinese regering het recht te geven om het even welke reïncarnatie te vetoën.
Ook bij de Taiwanezen is er sprake van een ‘venster’ dat openstaat voor de aanvang van de Olympische Spelen en dat China naar verwachting ervan zal weerhouden om extreme maatregelen te nemen. 2008 is een verkiezingsjaar in Taiwan en zoals steeds zullen de betrekkingen met het vasteland voor de grootste tweedracht zorgen.
De regerende partij van Taiwan is ook van plan om een referendum te organiseren ter ondersteuning van haar ten dode opgeschreven aanvraag om tot de Verenigde Naties toe te treden als Taiwan in plaats van Republic of China, de naam die het droeg toen het in 1971 zijn zetel verloor aan China. Dat zal China op stang jagen, want het zal dat – zoals velen in Taiwan zelf – beschouwen als een formele onafhankelijkheidsverklaring.
China zal onrechtstreeks druk uitoefenen, vooral via de Verenigde Staten, om ervoor te zorgen dat Taiwan niet verder gaat. Het zal daar waarschijnlijk ook in slagen. Amerika zal alles doen wat in zijn aanzienlijke macht ligt om Taiwan ervan te weerhouden een crisis in de Amerikaanse betrekkingen met China uit te lokken, die het onvermijdelijke gevolg zouden zijn van enige toenemende strijdlustigheid.
Het is evenwel nog altijd een redelijk aanneembare voorspelling dat er in de komende achttien maanden weer een crisis rond de Straat van Taiwan zal ontstaan. De oorzaak zal dan wellicht minder moeten gezocht worden bij Taiwanese provocatie dan wel bij de Olympische Spelen zelf. Net zoals de overdacht van Hongkong aan China in 1997, is ook dit een grote symbolische gebeurtenis die de basis huldigt waarop de communistische partij nu haar legitimiteit bouwt: ze heeft China rijk gemaakt en opnieuw tot een grootmacht gemaakt. Dat zal een golf van patriottische trots veroorzaken.
Daarna zal de partij echter wel geconfronteerd worden met de moeilijkheid om die opstoot van nationalistische hartstocht in goede banen te leiden en een uitleg te geven voor haar aanhoudend falen om ook die laatste onvolbrachte taak op de nationalistische agenda tot een goed einde te brengen: de ‘hereniging’ met Taiwan.
DE AUTEUR IS REDACTEUR AZIë VAN THE ECONOMIST.
y Door Simon Long
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier