Bezwaartermijn wordt (nog) niet verlengd
Anders dan eerst was gezegd, blijft de bezwaartermijn behouden op drie maanden. De verlenging naar zes maanden gaat voorlopig niet door.
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Wie op de hoogte wil blijven van het fiscale reilen en zeilen, moet niet alleen weten wat in de nieuwste wetgeving te lezen staat, maar ook wat er niet in terug te vinden is.
Neem bijvoorbeeld de jongste Programmawet. Die bevat naar klassieke gewoonte eveneens een groot aantal heel uiteenlopende fiscale maatregelen. Zo onder meer op het gebied van de zeescheepvaart, de onroerendgoedfiscaliteit, de beurstaks, de aftrek van restaurantkosten, de investeringsaftrek voor investeringen in beveiliging enzovoort. Een aantal maatregelen heeft daarnaast ook betrekking op de fiscale procedure.
BEZWAAR. In de aanloop naar de Programmawet was bijvoorbeeld gezegd dat er ook gesleuteld zou worden aan de duur van de termijn waarover u op het gebied van de inkomstenbelastingen beschikt om bezwaar aan te tekenen tegen de gevestigde aanslag. Vandaag bedraagt die termijn drie maanden.
Velen ervaren dat als te kort. Vooral als je rekening houdt met de riante termijnen waarover de administratie beschikt om (aanvullende) aanslagen te vestigen. In het voorontwerp van Programmawet werd daarom aangekondigd dat de bezwaartermijn verlengd zou worden naar zes maanden. Maar in het wetsontwerp dat bij het parlement werd ingediend, bleek die termijnverlenging verdwenen te zijn. De regering had inmiddels beslist om de duur van de bezwaartermijn uit het ontwerp te lichten en uit te stellen naar een volgende gelegenheid.
Van een verlenging van de bezwaartermijn is dus minstens voorlopig geen sprake (meer). Die is en blijft tot nader order vastgesteld op drie maanden.
DIRECTEUR. Wat is er dan wel veranderd op het gebied van de fiscale procedure? Tussen de maatregelen die de eindmeet hebben bereikt, is er eentje dat voor de praktijk in ieder geval van belang is. Het betreft de gewestelijk directeur bij wie het bezwaarschrift moet worden ingediend.
Normaal moet u het bezwaarschrift indienen bij de gewestelijk directeur die bevoegd is voor het ambtsgebied waarin de aanslag gevestigd is. In de praktijk zorgt dit wel eens voor moeilijkheden en vergissingen. Zo zijn er in Brussel verschillende gewestelijke directies die voor de vennootschapsbelasting bevoegd zijn. Er is de gewestelijke directie ‘vennootschappen I’, maar daarnaast ook de gewestelijke directie ‘vennootschappen II’. Wie een bezwaarschrift dat bedoeld is voor de directie ‘I’ per vergissing laat toekomen bij de directie ‘II’, of omgekeerd, heeft het bezwaar volgens de letter van de wet niet op regelmatige wijze ingediend. Hij riskeert dat het bezwaar om die reden afgewezen wordt. In de praktijk past de administratie daar weliswaar een mouw aan, door een verkeerd geadresseerd bezwaarschrift door te geven aan de gewestelijk directeur die wel bevoegd is. Maar strikt genomen, is het bezwaar ongeldig ingediend.
De wetgever getuigt van gezond verstand, door dit probleem nu voor eens en altijd uit de wereld te helpen. In de Programmawet van 27 december 2004 staat te lezen dat een bezwaarschrift dat gericht is aan de gewestelijk directeur in principe geacht wordt geldig ingediend te zijn, ook al is het niet bij de juiste directeur ingediend.
KUNSTENAARS. Wat staat er nog meer niet in de Programmawet te lezen? Om te beginnen een maatregel die de kunstenaars aanbelangt.
Enkele maanden geleden is tijdens een van de megaministerraden aangekondigd dat de regering aan een regeling werkt waarbij vergoedingen die aan kunstenaars worden uitbetaald, onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld zouden worden van belasting. De achterliggende redenering is dat vooral voor kunstenaars die slechts af en toe prestaties leveren, de vergoedingen meestal slechts een vergoeding van kosten zijn en niet echt bedoeld zijn om een inkomen te genereren.
In het voorontwerp van Programmawet kwam dan ook een bepaling voor die de vergoedingen aan kunstenaars zou vrijstellen van belasting, voor zover ze op jaarbasis niet hoger zijn dan 2000 euro.
Maar blijkbaar is die regeling nog niet rijp. In het wetsontwerp zoals het bij het parlement werd ingediend, is van die vrijstelling geen spoor meer te bekennen. Of dit uitstel afstel wordt, zal de toekomst moeten uitwijzen.
JOBSTUDENTEN. Een andere maatregel die de eindmeet niet heeft gehaald, betreft de jobstudenten.
Wie op fiscaal gebied als persoon ten laste in aanmerking wil komen, mag slechts een beperkt bedrag aan bestaansmiddelen hebben. In de regel ligt de grens op (nog te indexeren) 1800 euro per jaar. Na indexatie is die grens voor het aanslagjaar 2005 gelijk aan 2490 euro. Met dien verstande dat die grens nog wordt verhoogd ten aanzien van kinderen die ten laste zijn van een belastingplichtige die alleen wordt belast. En, dat bij het vaststellen van die grens geen rekening moet worden gehouden met een eerste schijf van ook weer (nog te indexeren) 1800 euro onderhoudsgelden per jaar.
Voorgesteld werd om bij het berekenen van het maximum aan toegelaten bestaansmiddelen evenmin rekening te houden met een eerste schijf van inkomsten die een kind uit arbeidsinkomsten (als jobstudent) behaalt. Maar dit voorstel heeft het hakbijlcomité ook niet overleefd. Het kwam voor in het voorontwerp van wet, maar het is onderweg roemloos gesneuveld. Jan Van Dyck
Jan Van Dyck
Ook de aangekondige maatregel ten aanzien van kunstenaars gaat voorlopig niet door.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier