Beroepsverbod voor fraudeurs

Wie zich bezondigt aan belastingfraude kan voortaan worden veroordeeld tot een beroepsverbod.

Eind augustus is in het Belgisch Staatsblad een wet gepubliceerd die nogal wat Belgen zou moeten verontrusten. Zij voorziet immers in de mogelijkheid om bij een strafrechtelijke veroordeling wegens fiscale fraude, meteen ook een verbod op te leggen om nog bepaalde functies uit te oefenen in bepaalde vennootschappen (Wet van 2 juni 1998; Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1998).

Dat beroepsverbod is niet nieuw. Het bestond voorheen al voor wie tot minstens drie maanden cel werd veroordeeld wegens oplichting bijvoorbeeld, of diefstal of schriftvervalsing enzovoort.

Het nieuwe is dat het beroepsverbod voortaan kan worden opgelegd zodra men strafrechtelijk wordt veroordeeld (dus ongeacht de hoogte van de straf, zonder dat er nog een minimum vereist is van drie maanden gevangenisstraf). En vervolgens, dat het beroepsverbod geen automatisme meer is. De strafrechter moet het beroepsverbod niet meer opleggen. Het is nog slechts een mogelijkheid: zodra iemand bijvoorbeeld wegens diefstal – zelfs voorwaardelijk – wordt veroordeeld, kan de rechter hem bovendien veroordelen om nog bepaalde functies uit te oefenen in vennootschapsverband. Een derde nieuwigheid is dat de sanctie niet meer van onbepaalde duur is: als de strafrechter het beroepsverbod uitspreekt, dan moet hij er meteen de duurtijd van vaststellen: minimum drie jaar, en maximum tien jaar (pro memorie: het Arbitragehof heeft inmiddels enkele arresten geveld waarin het de onbeperkte duur van het beroepsverbod – in de vroegere regeling – discriminerend noemt).

FISCAAL.

De vierde nieuwigheid is dus, dat het lijstje van misdrijven die tot het beroepsverbod aanleiding kunnen geven, aangevuld is met alle mogelijke misdrijven op fiscaal gebied. Wie zich op het gebied van de inkomstenbelastingen, de BTW, de successierechten, de registratierechten, de verkeersbelasting, de federale milieuheffingen enzovoort schuldig maakt aan een strafrechtelijk gesanctioneerde overtreding, en daarvoor door de strafrechter – zelfs voorwaardelijk – wordt veroordeeld, riskeert dus voortaan ook het voormelde beroepsverbod. Zelfs als men niet als dader, maar alleen als medeplichtige wordt veroordeeld.

ONERVAREN.

Het beroepsverbod (in zijn oorspronkelijke vorm) dateert uit de jaren dertig. Men vond toen dat onervaren aandeelhouders moesten worden beschermd tegen malafide vennootschapsmandatarissen. De gedachte was, dat een kleine aandeelhouder, zonder veel kennis van zaken, de zekerheid moest hebben dat zijn geld zou worden beheerd door “rechtschapen” personen. Vandaar dat men dieven en oplichters enzovoort het recht wou ontzeggen om nog bepaalde functies uit te oefenen in vennootschapsverband.

FUNCTIES.

De functies waarvan sprake zijn die van bestuurder, commissaris of zaakvoerder in een vennootschap op aandelen (nv of commanditaire vennootschap op aandelen), een bvba of een coöperatieve vennootschap. Het verbod houdt bovendien in dat men in dezelfde vennootschappen ook geen functies meer mag uitoefenen waarbij macht wordt verleend om de vennootschap te verbinden, dat men geen Belgische vestiging meer mag besturen van een buitenlandse vennootschap en dat men het beroep van effectenmakelaar of correspondent-effectenmakelaar niet meer mag uitoefenen.

ONEERLIJK.

Kamerlid Giet – die de idee heeft gelanceerd om het beroepsverbod uit te breiden tot de sfeer van de fiscale fraude – vond dat fiscale fraude een “onmiskenbare uiting is van onrechtschapenheid en oneerlijkheid”. Vandaar de gedachte om fiscale zondaars op een en dezelfde lijn te plaatsen met de dieven en de oplichters. Ook zij riskeren voortaan het voormelde beroepsverbod.

POLITIE.

Vraag is alleen, of dit soort wetgeving de goede is. Zij vertrekt vanuit de “politiestaat-achtige” benadering dat men het gedrag van de burgers kan bijsturen door de straffen maar hoog genoeg te stellen. De geschiedenis wijst uit dat het succes van dergelijke aanpak niet verzekerd is.

Bovendien kan men vraagtekens zetten bij het nut van dergelijke straf. Zoals gezegd is het bedoelde “beroepsverbod” in de jaren dertig ingevoerd ter bescherming van de kleine, onervaren aandeelhouders. Om te beletten dat hun kapitaal beheerd zou worden door slechteriken die zich aan van alles en nog wat bezondigen (schriftvervalsing, diefstal, oplichting enzovoort).

Het beroepsverbod zal dus nu ook kunnen worden opgelegd zodra men strafrechtelijk veroordeeld wordt wegens fiscale fraude.

Alleen ziet men niet goed in wat daarvan het nut kan zijn als de fiscale schuinsmarcheerder bijvoorbeeld zaakvoerder is van zijn eigen eenpersoons-bvba. Behalve hemzelf zijn er dan immers geen aandeelhouders die tegen zijn wangedrag beschermd moeten worden.

En wat te zeggen van bijvoorbeeld een zaakvoerder/bedrijfshoofd van een kleine onderneming, waar alle aandelen in handen zijn van een kleine kring familieleden? Als het ondernemingshoofd morgen geen zaakvoerder meer mag zijn omdat hij een strafrechtelijke veroordeling heeft opgelopen wegens een fiscale misstap, wie zal daar dan het slachtoffer van zijn? Niet op de laatste plaats zullen dat die familiale aandeelhouders zijn; zij zullen immers hun familiebedrijf voor verschillende jaren onthoofd zien.

VERBAND.

En zo kan men doorgaan. Waarom moet de rechter de mogelijkheid krijgen om het beroepsverbod op te leggen bij de minste veroordeling wegens fiscale fraude? Welk verband is er nog tussen de oorspronkelijke gedachte van een bescherming van onervaren aandeelhouders, en een fiscale misstap die bijvoorbeeld iemand in zijn privé-leven op het gebied van de successierechten zet? Neem bijvoorbeeld iemand die bij een erfeniskwestie wordt meegesleurd in bepaalde zaken die niet koosjer zijn. En die daarvoor een kleine, voorwaardelijke straf krijgt. Waarom moet de rechter dan bovendien nog de mogelijkheid hebben om hem te verbieden gedurende verschillende jaren vennootschapsmandataris te zijn ?

DAVER.

Het antwoord is allicht dat de wetgever niet meer vertrokken is van de oorspronkelijke gedachte (bescherming van onervaren aandeelhouders), maar wel van de meer algemene gedachte dat de maatregel voldoende bedreigend moet zijn om iedereen in alle omstandigheden de daver op het lijf te jagen: “de minste veroordeling wegens fiscale fraude kan u uw job kosten”.

BAKKER.

Maar of dat veel zal uithalen, moet nog worden afgewacht. Het geschut dat in stelling is gebracht, werkt immers heel selectief. Het is alsof men in de oorlog alleen op mannen “met een helm op” schiet, en vergeet dat er daarnaast ook nog soldaten kunnen zijn die geen helm op hebben.

Zo ook met het beroepsverbod. Een bakker bijvoorbeeld die wegens fiscale fraude wordt veroordeeld, zal van de rechter een tijdelijk verbod opgelegd kunnen krijgen om nog zaakvoerder te zijn in zijn bvba, maar niet om nog brood te bakken. En een belastingconsulent die ook wegens fiscale fraude wordt veroordeeld, riskeert eveneens het tijdelijk verbod om nog vennootschapsmandataris te zijn in een nv, een commanditaire vennootschap op aandelen, een bvba of een coöperatieve vennootschap. Maar dat belet hem niet om zijn beroep verder uit te oefenen in bijvoorbeeld de vorm van een eenvoudige commanditaire vennootschap, of een vennootschap onder firma, of in eigen naam.

RECHTER.

Kortom, de kans is bijzonder groot dat de nieuwe wetgeving in de praktijk meer met schouderophalen zal worden begroet, dan met de door de wetgever verhoopte vreze des heren.

Het is daarom al bij al een goede zaak dat het ingevoerde beroepsverbod geen automatisch karakter heeft meegekregen, maar dat het aan de wijsheid van de rechter wordt overgelaten om aan iemand die wegens fiscale fouten strafrechtelijk wordt veroordeeld, bovendien een tijdelijk beroepsverbod op te leggen. Het zal aan de rechter zijn om rekening gehouden met de zwaarwichtigheid van de begane overtredingen, en met de aard van de op te leggen sanctie, wel of niet te besluiten tot een beroepsverbod. Een sanctie die vervolgens nog zal kunnen worden heroverwogen in hoger beroep.

Zo komt de wijsheid van de rechter in de plaats van de wijsheid die de wetgever had moeten inspireren om dergelijke botte-bijlsancties niet in te voeren.

PLUIM.

Om te besluiten, toch nog een pluim op de hoed van de wetgever: van de gelegenheid is immers ook gebruik gemaakt om de automatische sanctie af te schaffen die boven het hoofd hing van wie strafrechtelijk wordt veroordeeld wegens bankbreuk. In het verleden zagen dergelijke personen zich (onder bepaalde voorwaarden) automatisch én levenslang het recht ontzegd, niet alleen om nog de voormelde vennootschapsmandaten uit te oefenen; maar ook om nog enig koopmansbedrijf uit te baten. Voortaan geldt deze bijkomende sanctie ook niet meer automatisch. Zij kan nog slechts door de strafrechter worden opgelegd. En nooit meer levenslang: voortaan ook hier, minimum drie jaar en maximaal tien jaar.

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content