BELGISCHE SCHULDKRISIS. De kanker snijdt diep
De Belg Jean-Michel Paul schreef na de verkiezingen een tribune voor The Wall Street Journal. België dreigt ten onder te gaan aan de schuldkanker, is zijn stelling. Een vlijmscherpe analyse van iemand die eerder al de banbliksems van het Belgische establishment op zich haalde.
De resultaten van de Belgische verkiezingen tonen een standvastige populariteit van extreem rechts. Anderzijds lijken de traditionele politieke partijen versplinterd, wat tot dure kompromissen en dubbelzinnigheid zal leiden. Maar dat mag geen verrassing zijn ; de geschiedenis leert inderdaad dat onheilspellende ekonomische en financiële omstandigheden dikwijls lijden tot een verhoging van de politieke instabiliteit en uiteindelijk resulteren in een polarizering rond de extremen.
België past ontzettend goed in dat patroon. De kern van het probleem zijn een bruto financiële schuld die verleden jaar 140 % van het bruto binnenlands produkt (BBP) bedroeg en een bruto pensioenschuld die door de Oeso in 1990 op ongeveer 570 % van het BBP werd geschat. Het onmiddellijke resultaat van deze schuld is vandaag een boel belastingen en de verwachting dat er morgen nog meer zullen zijn. In België is de belasting op arbeid al de hoogste binnen de Oeso.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aandeel van België in de Amerikaanse, rechtstreekse investeringen in Europa tussen 1980 en 1991 daalde met 50 %. De diagnose is duidelijk : de schuldenlast bedreigt de toekomst van België als demokratische, industriële natie.
ERGE REALITEIT.
Natuurlijk zullen sommige ekonomisten verbonden met Belgische privé-, overheids- en spaarbanken dat weerleggen. Het aandeel van die banken in de overheidsschuld bedraagt naar schatting gemiddeld 50 % van hun activa. Die ekonomisten zullen argumenteren dat de Belgische frank sterk blijft, dat de stijging van de schuld ten opzichte van het BBP volgens officiële bronnen voor het eerst in jaren werd afgeremd en dat het sociale landschap nog niet zo slecht is.
Dat beeld verhult een veel ergere realiteit. De voorbije maand verkocht de Belgische Nationale Bank 175 ton van zijn goudreserves. Dit zou kunnen verklaard worden als een kompensatie voor haar verlies op één jaar tijd van 75 miljard frank aan buitenlandse valuta. Bovendien weerspiegelt het overschot op de betalingsbalans enkel de inkrimping van de konsumptie thuis.
Het afremmen van de schuldverhoging is slechts een illuzie die ijverig gekultiveerd wordt in de hoop dat België de voorwaarden voor de Europese Monetaire Unie zal halen. Op die manier zullen Frankrijk en Duitsland uiteindelijk, hoe dan ook, verplicht zijn voor het Belgische schuldprobleem te betalen. Inkomsten uit privatizeringen worden dikwijls weergegeven als grote bijdragen tot de schuldvermindering, maar eigenlijk zijn ze slechts fiskale hulpmiddelen op korte termijn. Intussen brengen belastingverhogingen gekoppeld aan besparingen in bepaalde essentiële uitgaven (zoals onderwijs, onderzoek en infrastruktuur) de ekonomische groei op lange termijn in gevaar en dus ook de toekomstige mogelijkheid om inkomsten te verzamelen waarmee de schuld kan worden afbetaald. Bedenk dat de Belgische regering in 1993 1,8 % van het BBP uitgaf aan investeringen. Dat is slechts de helft van het EU-gemiddelde. Maar ze betaalde 11 % van het BBP aan intresten op haar financiële schuld (twee keer zoveel als het EU-gemiddelde).
Verder kan je moeilijk zeggen dat een land waar het reële werkloosheidspeil (gedefinieerd als het percentage van de aktieve bevolking dat geen werk heeft) boven de 25 % ligt, een gelukkige of een veilige plaats is.
Natuurlijk is de schuldkanker niet uniek voor België. Al de Oeso-landen worden gekonfronteerd met de hoogste niveaus van financiële en pensioenschuld in 50 jaar (uitgedrukt als percentages van het BBP). Bij de landen van de G7 komen de gemiddelde financiële en pensioenschuld samen op ongeveer 260 % van het BBP. België en Italië overschrijden zelfs de 300 %.
De kritieke verhouding van de schuld tot het BBP in de Oeso-landen is het gevolg van een laks fiskaal beleid. Die prijs wordt nu betaald. Nadat de regeringen ooit hun toevlucht hebben gezocht in de inflatie om onevenwichten in de openbare sektor te financieren, richten ze zich nu gretig op schuldvergaring. Maar terwijl de schuld opliep, vergaten regeringen konstant om hun pensioenlasten aan te passen aan de veranderingen in de demografische struktuur. In 1990 was minder dan 1 % van de wereldbevolking 65 jaar of ouder. Vandaag is dat percentage gestegen tot 6 en demografen zeggen dat het naar 20 % gaat in 2050.
Deze problemen werden verzwaard door een fundamenteel foutief belastingbeleid in heel Europa. Om kort te gaan, de heffingen waren gericht op het uitmelken van de produktiefaktoren om zo een steeds duurdere en uitgebreidere welvaartsstaat te subsidiëren. Bovendien heeft de grotere beweeglijkheid van kapitaal de basis voor belastingen op het kapitaal steeds verder uitgesleten. Het gebruikelijke antwoord van de regeringen daarop was geen vermindering van de uitgaven maar een verhoging van de belasting op arbeid. Op die manier verhoogden ze konstant de relatieve kost ervan ten opzichte van het kapitaal. Hoge werkloosheidscijfers, lagere belastingsinkomsten en hoge sociale uitgaven waren het gevolg in heel Europa.
ZWAKKE REGERINGEN.
De zwakheid van regeringen bestaande uit verscheidene partijen in verschillende Europese landen, verhinderde die koalitieregeringen om de noodzakelijke herstelmaatregelen door te voeren. België en Italië zijn voorbeelden bij uitstek. Het was steeds makkelijker om deze strukturele problemen voor te stellen als cyclisch en dus tijdelijk ; dat de ekonomieën hun weg uit de schuldproblemen zullen “groeien” is nog steeds een veel gezongen mantra. In plaats van het systeem te herbekijken, verkozen de autoriteiten om een enorme schuld op te bouwen, of dat nu in de vorm van het uitschrijven van obligaties was of door pensioenregelingen te treffen zonder financiële onderbouw.
Paradoksaal genoeg had de excessieve belasting op arbeid het rapporteren van een artificieel hoge produktiviteit tot gevolg evenals het ontstaan van ongelooflijk hoge spaarcijfers, vooral in het geval van België. Maar de hoge produktiviteit ontstaat omdat de hoge belastingdruk op lonen, werknemers met lage produktiviteit onkonkurrentieel heeft gemaakt en dus overbodig. De hoge spaarkwota ontstaan omdat de inkomsten steeds meer worden verstopt voor de belastingsambtenaren. Daardoor zien de spaargelden er tegenover het officieel aangegeven inkomen belangrijk uit. Spaargelden hoger dan het gemiddelde komen ook voort uit hogere intresten gegenereerd door het buitensporig lenen van de staat. Zo vertraagt de konsumptie van de bevolking.
De gevolgen op lange termijn van decennia onverantwoordelijk fiskaal beleid zijn jammer genoeg geen illuzie. “Deinertiemaatschappij” is geboren. Momenteel is de belasting op niet-risicodragend-kapitaal in Europa laag (of wordt ze ontdoken). De reële intresten uit schuld zijn hoog, terwijl de belasting op arbeid in landen met schuld krankzinnige hoogten heeft bereikt. Het resultaat is paradoksaal genoeg dat een systeem ontworpen om de rijkdom te herverdelen, die rijkdom van produktieve werknemers naar onproduktief kapitaal overhevelt (i.e. overheidsschuld). Intussen worden de minst produktieve werknemers naar de welzijnszorg gedreven. Opbouwen van kapitaal door arbeid wordt steeds moeilijker, terwijl hoge reële-intrestratio’s ervoor zorgen dat kapitaalholdings winstgevender worden dan ooit.
De inertiemaatschappij wordt dus gekarakterizeerd door de systematische ontmoediging van werknemers en de aanmoediging van kapitaalinvesteringen zonder risico. Het feit dat de overheidsschuld van de Belgen oploopt tot 120 % van het BBP, maar de kapitalizatie van de Belgische beurs een eind onder de 40 % van het BBP ligt, is hier een mooi bewijs van. Vroeger was onze samenleving dynamisch en moedigde ze risico aan door het voorzien in een minimumondersteuning in geval van mislukking. Nu is ze statisch geworden en lijdt ze aan sklerose.
En de situatie tart ortodoxe oplossingen zoals de normale afbetalingen van intrest en kapitaal. Voor landen waar de som van financiële en pensioenschulden boven de 300 % van het BBP gaat, zouden intrestbetalingen alleen 20 % van het BBP overschrijden indien er intrestbetalingen op de pensioenlast zouden zijn (maar die zijn er niet in een systeem van overdracht van pensioenen). En verder wordt er in dit scenario zelfs nog geen rekening gehouden met pensioenoverdrachtsbelastingen (belastingen die rechtstreeks dienen voor de betaling van pensioenverplichtingen). In België gaat dat jaarlijks gemiddeld om meer dan 10 % van het BBP. Met andere woorden, zelfs indien de Belgische regering een belasting van 50 % van het BBP zou heffen, zou dat slechts 20 % van het BBP overlaten voor reële uitgavekapaciteit. Dat is echter lang niet genoeg.
TIJDBOM.
De ergste gevolgen van dit probleem moeten nog komen. Omdat de politieke wil ontbreekt om onproduktieve en groeibeperkende uitgaven en belastingen in te dijken, zal het belangrijkste overschot nodig om de schuldenlast te stabilizeren en te verminderen, moeten komen uit besparingen in “essentiële uitgaven” zoals investeringen in onderzoek en onderwijs. De effekten op lange termijn daarvan zullen nadelig zijn en zullen leiden tot nog minder belastinginkomsten.
Deze tijdbom werd lang geleden geplaatst met gevolgen die voorspelbaar waren : een opgeofferde generatie, geplaagd door een enorme schuldenlast, enorme pensioenverplichtingen, hoge werkloosheid door hoge belastingen en een ekonomie met een menselijk kapitaal en infrastruktuur die op konstante achteruitgang afstevenen. We zullen allemaal getroffen worden.
Wat ook het politieke resultaat is, het is steeds duidelijker dat het beleidsantwoord op de Europese schuldkrisis keuzen zal inhouden die het kontrakt tussen de lener-staat en de ontleners vergaand zullen beïnvloeden. Deze keuzen kunnen de vorm aannemen van wanbetaling of opgelegde schuldherschikkingen. Regeringen zouden zich ook kunnen beroepen op monetaire middelen, met inflatoire gevolgen.
De gevolgen van Europa’s schuldenlast op lange termijn die beginnen op te duiken, zijn slechts het topje van de ijsberg. Hoe langer dat verder gaat, des te onmogelijker zal het worden om de strukturele schade te ontkennen. Voor de landen met de hoogste schuld België hoog bovenaan zal de pil bitter zijn en de behandeling lang : maar als het niet snel gebeurt, zal de schuldkanker een nog grotere aderlating worden voor de komende generaties.
JEAN-MICHEL PAUL
(c) The Wall Street Journal
De Belg Jean-Michel Paul, een doctoraal student in financiën aan de Universiteit van Californië in Berkeley, is momenteel gaststudent aan de universiteit van Tokyo.
JEAN-LUC DEHAENE Heeft de “ervaren gids” het lef om de Belgische schuldproblemen kort enkrachtig aan te pakken ?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier