BELGISCHE BEDRIJVEN ZOEKEN NICHES

Luc Huysmans senior writer bij Trends

“België heeft geen Schlumberger, maar wel een aantal mooie kleine en grote nichebedrijven in de olie- en gassector”, vindt directeur Pieter-Jan Provoost van de Carbon Energy Club.

Vanuit de technologiefederatie Agoria groepeert de Carbon Energy Club iets meer dan honderd bedrijven die actief zijn in de olie-, gas- en energiesector. “Bij nieuwe olie- of gasvelden leveren zij meestal aan de toeleveranciers van de grote oliebedrijven. Maar wanneer het gaat over onderhoud of uitbreiding van bestaande projecten, leveren ze ook rechtstreeks diensten aan de grote jongens.”

Van de vier grote OFS-bedrijven Schlumberger, Halliburton, Baker Hughes en Weatherford International, heeft alleen Halliburton in België een productievestiging. Die is echter vooral bedoeld voor intern gebruik: de zeer gespecialiseerde boorkoppen die het hier maakt, levert het enkel aan andere bedrijven van de groep.

Toch hebben ook puur Belgische bedrijven een stevige voet tussen de deur bij de OFS-ondernemingen en de oliemajors. De zware industrie, met steenkool- en staalbedrijven die hun activiteiten naar de fossiele en andere energie diversifieerden, en onderzoeksinstellingen en hun spin-offs maakten dat Belgische ondernemingen een plaats konden veroveren in de sterk internationaal georganiseerde supply chain van de oliemajors. Provoost: “We zijn zeker niet hun enige partner, maar ook niet de minste.”

Als directeur van de Carbon Energy Club legt Provoost zich uitsluitend toe op businessdevelopment voor zijn leden, door een maandelijkse nieuwsbrief uit te sturen en rechtstreekse contacten te organiseren tussen de Belgische bedrijven en de juiste verantwoordelijken bij multinationals. Zo leverde een bezoek van Saudi Aramco in mei aan Brussel bij vijftien bedrijven een uitnodiging op om in het Midden-Oosten te komen praten. “Ons voordeel is dat de meeste bedrijven zich eerst hebben gericht op de Noordzee. De technologie die ze hebben ontwikkeld om met de barre omstandigheden daar om te gaan, kunnen ze nu exporteren naar de rest van de wereld.”

Naast bedrijven die delen van de platformen bouwen waar olie en gas aankomen, (Fabricom, G&G International, Ellimetal,…), of logistieke bedrijven die platformen verslepen (Ahlers), en baggerbedrijven als Dredging International, zijn er ook een aantal die in het hart van het boorproces duiken.

BOORPROCES

Bij Bekaert mag dat zelfs heel letterlijk worden genomen. Het West-Vlaamse bedrijf levert speciale weefsels van staaldraad en composietmaterialen die in de umbilical worden gebruikt. Dat is de kabel die van het boorplatform naar de bron leidt, en die volgepropt zit met sensoren, elektrische bekabeling, drukmetingsapparatuur, en dergelijke meer.

Belsim, een spin-off van de Luikse universiteit, is dan weer gespecialiseerd in datamining. Het analyseert via algoritmes onder andere de data die door de umbilical gaan, en doet dat trouwens ook voor boorplatformen en raffinaderijen.

Oleon levert dan weer wereldwijd chemicaliën op basis van plantaardige en dierlijke vetten om de modder, die naar beneden wordt gepompt, aan te passen in functie van de omstandigheden, en smeermiddelen om de boorkoppen te onderhouden.

De 450 werknemers van de Doornikse fabriek van Compagnie des Ciments Belges (CCB), een dochter van het Italiaanse Italcementi, produceren hoogwaardig cement waarmee de boorputten worden gevuld. Exportmanager Thierry Rollier: “Het is pure cement, maar die tegen de druk moet bestand zijn op 14 kilometer diep, tegen het zoute zeewater en tegen temperatuurverschillen van 200 graden tussen het boorplatform en de oliebron. Wij leveren elk jaar vanuit Antwerpen en Zeebrugge wereldwijd twee miljoen ton in zeventien kwaliteiten.”

Ocas, een samenwerkingsverband van ArcelorMittal en de Vlaamse regering, levert onderzoeksdiensten naar materialen, vooral staallegeringen. De Gentse onderzoekers worden ook bij het ontwerp betrokken, om ongelukken te vermijden als bijvoorbeeld een pijpleiding toch is gebroken, om de oorzaak te vinden en te zorgen dat dit zich niet opnieuw kan voordoen.

Andere bedrijven specialiseren zich in de bits en bytes die tegenwoordig het boren naar energiebronnen ondersteunen. Barco bijvoorbeeld virtualiseert seismische data in 3D-formaat, waardoor ingenieurs op een driedimensionaal scherm kunnen doorlopen hoe ze best nieuwe olie- of gasbronnen aanboren. Een kleine fout daarin kan oliebedrijven snel miljoenen euro’s kosten.

Elsyca, een bedrijf met 15 werknemers dat het levenslicht zag aan de Brusselse universiteit, levert engineering en consultancy. De onderneming gebruikt 3D-simulatietechnologie om corrosie en kathodische roestbescherming te analyseren. Het Leuvense Metalogic is ook actief in deze branche, maar is vooral gespecialiseerd in schadeonderzoek, en monitoring van corrosieaantasting. Roest is een van de grote boosdoeners, zeker bij het onderwaterwerk. Bovendien is elk olieveld anders: sommige bevatten bacteriën die zeer corrosief werken. Provoost: “Zij worden soms zelfs al geconsulteerd in de ontwerpfase, om te kijken hoe roest kan worden vermeden.”

Andere bedrijven zijn meer actief rond de processen die bij het olieboren worden aangewend. Het Amerikaans-Belgische GP Allied EMEA levert vanuit Gent engineeringdiensten naar een groot deel van de wereld. “Wij doen aan assetmanagement”, zegt algemeen directeur Dirk De Nutte. “We verbeteren het onderhoud en de betrouwbaarheid van machines, en ontwerpen daarvoor de nodige processen. In de nasleep van het drama met het lek in het boorplatform Deepwater Horizon in de Golf van Mexico hebben we voor een andere klant een blow out inspection gedaan: hoe kan dit worden vermeden, welke procedures moet je volgen, enz.” Het bedrijf kent de jongste jaren een enorme groei en telt een honderdtal werknemers.

Ipcos, een telg van de KU Leuven, gaat nog een stapje verder dan Belsim. Het ontwikkelde in samenwerking met Shell een systeem om de procescontrole te automatiseren, maar mag het intussen wereldwijd commercialiseren. Het analyseert data die uit de boorputten komen, en het systeem neemt zelf ook stappen om indien nodig de druk te verhogen of te verlagen.

Voor de veiligheid en kwaliteit van het hele proces, inclusief de installaties, wordt ten slotte regelmatig een beroep gedaan op de diensten van het certifiërings-, inspectie- en controlebedrijf Vinçotte International.

FILIP VAN DEN ABEELE

Bovendien blijft, ondanks het gebrek aan een eigen oliemarkt, de sector ook in België nog altijd knappe koppen aantrekken. Een van hen is Filip Van den Abeele, die na een studie burgerlijk ingenieur mechanica aan de Universiteit Gent, naar de Britse universiteit van Cranfield trok, om zich verder te bekwamen in pijpleidingen. Zijn eerste werkervaring deed hij op bij Ocas, maar eind vorig jaar stampte hij Vikar uit de grond. Dat bedrijfje levert vooral consultancydiensten aan de olie- en gasindustrie: berekeningen, advies en studies voor het ontwerp van pijpleidingen, boorplatformen, offshore windturbines en dergelijke.

Momenteel is Vikar nog een eenmanszaak, die een beroep doet op freelancers, al staan aanwervingen wel op de agenda. “Concurrenten als JP Kenny, Worley Parsons, Petrofac en ILF Engineers hebben enkele tientallen of honderden ingenieurs: die spelen in een andere divisie.”

Van den Abeele, bij het grote publiek wellicht beter bekend als chef wetenschap in De Laatste Show, is betrokken bij een pijpleidingproject dat “technisch de proporties van een maanlanding aanneemt: een buis op twee kilometer waterdiepte, waar de uitwendige druk meer dan 200 keer de atmosfeerdruk bedraagt. Dat maakt dat je de pijpleiding zo moet ontwerpen dat ze niet bezwijkt onder de waterdruk, niet barst door de gasdruk, niet roest door het zeewater en het toch nog mogelijk moet zijn om ze te installeren vanop de waterspiegel, 2000 meter hogerop.”

LUC HUYSMANS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content