Belgisch overlegmodel levert onvoldoende jobs op

De loondiscussie verschuift straks naar de sectoren. Maar dit lijkt niet het beste niveau om meer jobs te creëren. Moeten we niet naar een ander soort overlegmodel ?

Niets meer dan de indexaanpassing, dus 3,3 % – meer loonsverhoging wilden de werkgevers niet toestaan bij het sociaal overleg. De vakbonden wilden ten minste 5 %. Het werd 4,5 %, zo werd afgesproken tijdens de nacht van maandag 17 op dinsdag 18 januari. Maar de werkgeversfederatie Agoria verwierp meteen het akkoord. Volgende week donderdag moet de raad van bestuur van het Verbond van Belgische Ondernemingen beslissen of ze het akkoord al of niet zal aanvaarden.

“Ik begrijp niet waarom de werkgevers zoveel problemen maken van een reële loonstijging met circa 1 %. Is dat zo cruciaal? Ik denk dat de discussie over het loopbaaneinde en de activering van werkzoekenden veel belangrijker is,” commentarieert Joris Van Ruysseveldt, een Belgische specialist in sociaal overleg, die nu doceert aan de Open Universiteit Nederland. “In sectoren waar de vakbonden eerder zwak staan, zal die 1 % reële loonstijging amper worden gerealiseerd. Ik denk bijvoorbeeld aan de vijf paritaire comités van de distributiesector.”

In elke sector gaan vakbonden en werkgevers rond de tafel zitten om een sectorale CAO te sluiten. De concrete invulling van de loonnorm (de huidige 4,5 %) is daarin een belangrijk element. “De onderhandelingen op sectoraal niveau worden gevoerd met de andere niveaus in het achterhoofd,” weet Van Ruysseveldt.

Steevast richten de camera’s en de commentatoren zich op het brede interprofessionele overleg. Toch ligt het zwaartepunt van het Belgische overleg bij de sectoren. In de Scandinavische landen heeft het centraal niveau traditioneel meer gewicht, terwijl in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten de onderhandelingen sterk gedecentraliseerd verlopen, vooral in de ondernemingen. België zit daar mooi middenin, al is het interprofessioneel niveau het voorbije decennium belangrijker geworden. Freddy Heylen, professor Economie aan de Universiteit Gent, wijst op de nadelen van deze middenpositie. Uit onderzoek blijkt dat de werkgelegenheid wel vaart bij ofwel centraal, ofwel decentraal overleg. Landen met een sterk sectoraal overleg (zoals België), hebben een lage werkgelegenheidsgraad (zie tabel).

De paradox van de Belgische arbeidsmarkt

Moet het overleg dan maar centraal of decentraal gaan? Zo eenvoudig is het niet. Elk niveau heeft zijn voor- en nadelen. Volgens Freddy Heylen draagt het centraal overleg vooral bij tot een macro-economische loonmatiging, wat in ongunstige tijden zeer belangrijk is voor het behoud van de werkgelegenheid. Bovendien is er op het centrale niveau meer aandacht voor werk, opleiding, een actieve-arbeidsmarktbeleid en innovatie (zie tabel).

Maar een sterk centraal overleg heeft ook aanzienlijke nadelen. Legt Freddy Heylen uit: “Het nadeel is het gebrek aan micro-economische flexibiliteit: er is te weinig relatie tussen loon en productiviteit. Het gevolg van een centrale loonnorm zijn dan ook te hoge lonen in zwakke regio’s en sectoren, en te lage lonen in sterke regio’s en sectoren. Dat belemmert de goede werking van de arbeidsmarkt. In de zwakke sectoren ontstaat werkloosheid, omdat de loonkosten er te hoog zijn en de werkgelegenheid hiervan de prijs betaalt. In de sterke sectoren is het loon echter te laag om aantrekkelijk te zijn en ontstaat er een tekort aan arbeidskrachten. Dat is de paradox van de Belgische arbeidsmarkt. Verder worden centrale loonnormen vaak afgestemd op de lonen van de handelspartners, met het risico dat landen elkaar systematisch proberen te onderbieden. Van zo’n spel wordt niemand beter.”

Oplossing 1: toch maar sectoraal onderhandelen

Op het sectoraal niveau vindt een betere afstemming tussen loon en productiviteit plaats. Maar dat is dan ook een van de weinige voordelen, aldus Freddy Heylen.

Heylen waarschuwt voor loonontsporingen op sectoraal niveau: “De werknemersonderhandelaars in een sector gaan voor hoge lonen. Die lonen zijn een voordeel voor hen, terwijl de nadelen die eruit voortvloeien (inflatie, werkloosheid en hogere belastingen) kunnen worden afgewenteld op alle andere sectoren.” Het tweede nadeel is een zwakker arbeidsmarktbeleid. Voorts worden landen met een sterk sectoraal overleg vaak gekenmerkt door een genereus uitkeringssysteem ten opzichte van langdurig werklozen en door relatief strenge ontslagprocedures. De aandacht voor vorming is gemiddeld (zie tabel).

Joris Van Ruysseveldt is veel vriendelijker voor het sectoraal niveau. Hij doctoreerde in 2000 op een proefschrift over sectorale CAO-onderhandelingen in België. “Ik heb uren met onderhandelaars gesproken. Uit dat onderzoek blijkt dat ze wel degelijk oog hebben voor maatregelen om de werkgelegenheid te bevorderen. Ze geven zelfs de voorkeur aan zulke maatregelen boven een loonsverhoging.”

Probleem met het onderzoek van Van Ruysseveldt is dat het hier om een politiek-sociologische analyse gaat. Onder werkgelegenheidsmaatregelen verstaat hij bijvoorbeeld niet alleen vorming en opleiding of het promoten van deeltijdse arbeid, maar ook maatregelen inzake brugpensioen (die het arbeidsvolume natuurlijk niet doen toenemen). Zijn conclusies zijn dus niet echt in tegenspraak met de besluiten van Freddy Heylen.

Oplossing 2: onderhandelen in de onderneming

Zowel aan het centrale als aan het sectorale niveau kleven zware nadelen. Bijna automatisch rijst dan de vraag of het bedrijfsniveau niet de voorkeur verdient om sociale onderhandelingen te voeren. Vooral de Vlaamse werkgeversvereniging Voka dringt daar sterk op aan.

In sectoren met veel grote ondernemingen (zoals de staalsector) worden de onderhandelingen nu al vooral op ondernemingsniveau gevoerd. Van Ruysseveldt: “Dat is vrij logisch, omdat grote ondernemingen de middelen hebben om zelf een diepgaand personeelsbeleid te voeren.” Ook in een sector als de chemie met een grote internationale concurrentie gebeurt het overleg hoofdzakelijk op bedrijfsniveau.

Heylen: “Op bedrijfsniveau heb je het voordeel dat er een gematigde loonvorming plaatsvindt en je een maximale flexibiliteit kan invoeren. Loon en productiviteit kunnen perfect op elkaar worden afgestemd. Ik moet hierbij wel een nuance maken. Dat klopt alleen voor landen waar uitkeringen en minimumlonen laag zijn en waar de vakbonden zwak zijn. Denk aan Groot-Brittannië en de VS. Dat betekent echter ook een grotere loonongelijkheid, wat we in België niet willen.”

In de Belgische context zullen bedrijfsonderhandelingen ertoe leiden dat bedrijven weinig aandacht besteden aan opleiding en innovatie. “Onderzoek door de Oeso wijst uit dat bedrijven minder innoveren als je met een sterke vakbond zit,” zegt Freddy Heylen. “Want als de innovatie leidt tot betere bedrijfsresultaten, zal de vakbond die voordelen inpikken via hogere lonen. Wanneer het overleg centraal gebeurt en innovatie er wordt bevorderd, zullen innoverende bedrijven de voordelen voor zichzelf kunnen houden, omdat er een loonnorm is die hogere lonen afremt.”

Oplossing 3: onderhandelen op Europees niveau

Het ideale overlegmodel van Freddy Heylen omvat een belangrijke centrale component aangevuld met een actieve-arbeidsmarktpolitiek en Europese coördinatie van de loonvorming, om de nadelen van het centraal overleg te vermijden. “Vroeger kon je als land je competitiviteit herstellen door een devaluatie,” weet Heylen. “Maar devaluatie kon alleen als alle andere landen akkoord gingen. Nu kunnen landen elkaar met loonmatiging vrij onderbieden. Waarom zou men geen Europees fiat inbouwen als een land zijn lonen competitief wil matigen?”

Ook Van Ruysseveldt ziet heil in een Europese aanpak, maar denkt dan aan het afsluiten van Europese CAO’s op sectorniveau. “Sectoren die vroeger op relatief afgeschermde binnenlandse markten opereerden, worden meer en meer aan internationale concurrentie blootgesteld. Vandaar dat het geen slecht idee zou zijn om Europese sectorale CAO’s af te sluiten, en deze op een of andere manier algemeen bindend te verklaren. Er zijn al bescheiden stappen in die richting gezet. Zo betrekken de Belgische, Nederlandse en Duitse metaalbonden elkaar bij sectorale onderhandelingen in eigen land.”

Een tweede aanvulling bij het centraal overleg is een dynamischer arbeidsmarktbeleid. Heylen: “Het moet gedaan zijn met de langdurige werkloosheidsuitkeringen én het brugpensioen moet worden afgebouwd. Het vrijgekomen geld kan gebruikt worden voor innovatie, opleiding en onderzoek en ontwikkeling. Het actieve-arbeidsmarktbeleid is het grote verschil tussen ons en Scandinavië. Wij doen transfers naar mensen die structureel niet werken, zij zorgen dat die mensen weer aan het werk kunnen.”

De Scandinavische actieve-arbeidsmarktpolitiek lost het probleem op van een loonnorm die te hoog is voor sommigen en te laag voor anderen. In zwakke sectoren wordt het arbeidsaanbod afgebouwd door mensen op te leiden en te versassen naar sterke sectoren waar er een tekort is. Als de werklozen niet willen volgen, vallen hun uitkeringen na een tijd weg. Op die manier wordt werkloosheid in zwakke sectoren en een tekort aan personeel in sterke sectoren – de paradox die België momenteel kent – vermeden. Bovendien blijft de loonongelijkheid klein. Een te volgen weg voor België? Het betekent alleszins dat de sociale partners meer ambitie aan de dag zullen moeten leggen dan ze in de voorbije maand gedaan hebben.

Alain Mouton – Guido Muelenaer

Een sterk sectoraal overleg leidt tot een lage werkgelegenheids-graad, minder innovatie en genereuze uitkeringen.

Waarom zou men geen Europees fiat inbouwen als een land zijn lonen wil matigen?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content