Beleggingsdrama’s vermijden? Het kán
“Een goed pensioen is iets dat alleen kan worden gegarandeerd door de gemeenschap, via een systeem van solidariteit en niet via een beleggingsclub,” schreef Luc van der Kelen onlangs in Het Laatste Nieuws. Tijd dus om iets recht te zetten.
De heer Van der Kelen kan op beide oren slapen: er zijn geen beleggingsclubs die een goed pensioen proberen te garanderen. Van de beleggingsclubs die zijn aangesloten bij de Wereldfederatie van de Beleggingsclubs is er geen enkele die er zelfs aan denkt om zoiets te doen. Neen, wie lid wordt van een beleggingsclub doet dat in de eerste plaats omdat hij die club beschouwt als een leerschool waar hij leert omgaan met beleggen op de beurs. Ja, natuurlijk beheert zo’n club ook wel een potje geld, en elk lid stort maandelijks zo’n twintig euro waarmee dan gezamenlijk aandelen worden gekocht. Maar wanneer die belegde som geld te sterk aangroeit – wat de voorbije twintig jaar vaak gebeurde – keren vele clubs opnieuw een deel van die pot uit.
Geen genade. Neen, voor een gegarandeerd pensioen moet je niet bij een beleggingsclub zijn. Daarvoor kan je beter je toevlucht zoeken tot de pensioenspaarfondsen. Die verschenen in 1986 ten tonele, na een lange politieke strijd waarin vooral huidig premier Guy Verhofstadt ( VLD) het voortouw nam. Maar blijkbaar vinden ook die pensioenspaarfondsen bij de hoofdartikelschrijver van Het Laatste Nieuws geen genade: “Minister Vandebroucke heeft gelijk. (…) Denken dat men zijn pensioen kan veiligstellen door te beleggen op de beurs, is een illusie.”
Er zijn zo’n 800.000 Belgen die deelnemen aan pensioensparen, en die elk jaar een bedrag storten van – momenteel – maximaal 580 euro of 23.397 frank. Die pensioenspaarfondsen belegden het geld de voorbije jaren gemiddeld voor 60% in aandelen. En ik geloof niet dat er veel personen zijn die spijt hebben van het feit dat ze aan dat pensioensparen hebben deelgenomen, ook niet na de grote koersdalingen van de voorbije twee jaar. Wie van bij de aanvang deelnam, kan – na betaling van de eindheffing – nog altijd rekenen op een opbrengstvoet van 8,35% tussen 1986 en nu. We houden daarbij niet eens rekening met de fiscale recuperatie, want in dat geval zou de return 12,5% bedragen. Die return gaat op en neer: in piekjaren zoals 1998 bedroeg die soms 13,5% en 15%. Het pensioensparen is voor vele deelnemers een van hun betere beleggingen geweest, ondanks de beursinzinking van 1987, de Golfoorlog, de exodus uit de Belgische beurs enzovoort.
Er is dus geen enkele reden om ermee te stoppen. We wachten nog steeds op de verdubbeling van het bedrag van de bijdrage, zoals origineel beloofd.
Dat pensioenspaarfondsen het zo goed doen, komt vooral omdat er een langetermijnvisie achter schuilgaat, en omdat er elk jaar nieuwe stortingen plaatsvinden zodat de gemiddelde aankoopprijs relatief gunstig is. Staat de beurs laag, zoals vandaag, dan krijgen de beleggers relatief veel aandelen voor dezelfde storting; staat de beurs hoog, dan krijgen ze er minder. Op termijn werkt dat perfect.
Als minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke ( SP.A) naar eigen zeggen “de grootste moeite had om in de ministerraad een aantal collega’s ervan te overtuigen om het aanvullend pensioen niet te organiseren met individuele rekeningen op de financiële markt,” dan kan ik dat best begrijpen. Die collega’s hadden blijkbaar wel door dat een systeem van pensioenspaarrekeningen voor de aangeslotenen veel beter rendeert dan het systeem van de minimaal verzekerde opbrengst dat Vandenbroucke voorstaat. Dát is pas een manier om spaargeld op termijn gegarandeerd weinig te laten renderen.
Alles hangt natuurlijk van af wat je met een “goed pensioen” bedoelt. Excellenties zoals Vandenbroucke krijgen een royaal en volledig pensioen na twaalf jaar dienst, zonder bijdragen en – jawel hoor – opgebouwd via een pensioenfonds dat voor een groot stuk in aandelen is belegd. Maar dan wel onder staatsgarantie. Als er met dat fonds iets fout loopt, staat de belastingbetaler klaar. En beroepsjournalisten zoals Van der Kelen krijgen een bonus bij het berekenen van hun wettelijk pensioen, en mogen daarbovenop nog op een groepsverzekering van hun werkgever rekenen. De continuïteit van het inkomen van beide heren is verzekerd, zoals van staatsambtenaren en hogere kaderleden.
Maar laten we het even over de ‘gewone man’ hebben. Zij die weinig of niets hebben bijgedragen, maar toch een wettelijk pensioen krijgen, komen er inderdaad goed van af. Maar hun “goed pensioen” wordt wel betaald door degenen die meer verdienen, en dus ook veruit het meest bijdragen aan het wettelijk pensioenstelsel. Die personen dus die de solidariteit mogelijk maken. Voor veel werknemers is een “goed pensioen” evenwel synoniem van 60% à 50% – of minder – van hun netto-eindwedde, en dan hebben we het nog niet eens over de zelfstandigen gehad. Is het een wonder dat die personen beleggen in vastgoed, obligaties, kasbons en aandelen om ook tot een “goed pensioen” te komen?
Water en vuur. “Sociale bescherming en risicobelegging zijn als water en vuur,” schrijft Van der Kelen. Opnieuw een onterechte stelling. Zonder een dynamisch bedrijfsleven en zonder economische groei zal de sociale bescherming immers weinig presteren. Het bedrijfsleven kan niet bloeien en groeien zonder risicokapitaal. Sociale beschermers zoals minister Vandebroucke kunnen de risicobeleggers niet missen. Het omgekeerde kan wél.
De returns van risicokapitaalverschaffers kennen inderdaad ups en downs. Iemand moet nu eenmaal de reële risico’s van de welvaartsstaat nemen. Maar de gewone belegger die onlangs de helft van zijn totale vermogen op de beurs is kwijtgespeeld, heeft alle gezonde beleggingsprincipes aan zijn laars gelapt. Het is moeilijk om medelijden met die persoon te hebben, je kunt alleen meewarig het hoofd schudden. Het eerste principe van vermogensbeheer is: diversificatie over verschillende vermogenscomponenten zoals vastgoed, aandelen, obligaties en kunstvoorwerpen. En wat de riskante roerendewaardencomponent betreft, is een spreiding noodzakelijk over een groot aantal bedrijven en sectoren van de economie, net zoals het aanhouden van een voldoende aantal obligaties. Wie hier in de fout ging, heeft niet nood aan minder, maar net aan méér beleggingsclubs.
Emiel Van Broekhoven [{ssquf}]
De auteur is hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en voorzitter van de Vlaamse Federatie van Beleggingsclubs en Beleggers (VFB).
De gewone belegger die de helft van zijn vermogen op de beurs is kwijtgespeeld, heeft alle gezonde beleggingsprincipes aan zijn laars gelapt. Een beleggingsclub had hem dat leed kunnen besparen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier