Belastingparadijzen kunnen uw familiebedrijf schaden
Het structureren van het familiale vermogen is een strategische factor voor de groei en bloei van het familiebedrijf. Soms dromen familiebedrijven van buitenlandse constructies. Hoe zinvol zijn die? De vermogensspecialisten Luc De Broe (KU Leuven, Laga) en Bernard Thuysbaert (Deminor) benaderen ze met de grootste voorzichtigheid. Want belastingparadijzen kunnen de reputatie van uw bedrijf schaden, terwijl België fiscaal meer dan voldoende ruimte laat.
Een buitenlandse juridische constructie is wettelijk perfect mogelijk voor Belgische bedrijven, net als voor particulieren. In de praktijk gaat het om vennootschappen, stichtingen of trusts in landen met een lage belastingdruk. Via een erkende agent laat je een bedrijf registreren bij de overheid en het bestuur komt in handen van een derde partij die het vermogen beheert. De activa komen doorgaans terecht op naam van een rechtspersoon, waardoor de constructie anoniem kan blijven.
Wie zo’n constructie legaal wil opzetten, moet echter enkele belangrijke spelregels respecteren: men kan enkel wit vermogen in de buitenlandse vennootschap onderbrengen, de inkomsten moeten worden aangegeven in België en de vennootschap moet ook effectief worden bestuurd in het buitenland. Een systeem met stromannen die enkel actie ondernemen als de Belgische oprichter dat vanop afstand vraagt, staat niet gelijk aan effectief bestuur. Want bij het vaststellen van domiciliefraude of van een geveinsde structuur zal de Belgische fiscus de structuur negeren. De oprichters of de gerechtigden worden dan gewoon belast in België op de opbrengsten uit die vennootschap.
Los daarvan komt de fiscus sowieso om de hoek kijken voor wie het volgens de regels aanpakt. Een bedrijf dat meer dan 100.000 euro overschrijft naar een buitenlandse juridische constructie in een belastingparadijs, moet dat in zijn belastingaangifte opnemen. Voorts speelt ook de in 2015 ingevoerde kaaimantaks een zeer belangrijke rol bij het inschatten van het nut van een buitenlandse constructie. De fiscus kan daarmee de oprichter of de begunstigden (de erfgenamen bijvoorbeeld) belasten op de inkomsten die de constructie opbrengt. Het tarief varieert naargelang van de inkomsten. Op dividenden en intresten betaal je 27 procent, maar bij inkomsten uit vastgoed bijvoorbeeld stijgt dat tot liefst 50 procent. Voorts moet je ook bij vererving verplicht de successie van de structuur aangeven.
Het is duidelijk: het financiële voordeel van een correct gestructureerde vennootschap in een belastingparadijs zal niet altijd groot zijn. Voor fiscaal specialisten zijn dat al meer dan voldoende tegenargumenten. Maar daarmee houdt het nog niet op.
Slechts uitstel van belasting
“Theoretisch kan je zeker het vermogen van het familiebedrijf structureren via zo’n buitenlandse constructie”, steekt Luc De Broe van wal. De Broe is een gewaardeerd hoogleraar internationaal fiscaal recht aan de KU Leuven en ook actief bij het advocatenkantoor Laga.
De Broe ziet voorbeelden waarbij het in de praktijk mogelijk is. Een typisch voorbeeld is een bedrijf dat een hotel opent op een exotisch eiland. “Aan de wettelijke voorwaarden voldoen blijkt in veel gevallen echter zeer moeilijk. Bovendien is het resultaat niet indrukwekkend. Als je aan alle voorwaarden voldoet, dan bekom je enkel een uitstel van belasting. Je hebt een aparte rechtspersoon in het buitenland waarvan de opbrengsten opgepot zitten tot ze worden uitgekeerd naar België. Dat is het enige voordeel.”
De Broe vindt de meerwaarde van een buitenlandse constructie ten opzichte van een klassieke private holding in eigen land dan ook beperkt. Families betalen ook in dat scenario 27 procent roerende voorheffing op de dividenden. Maar ze hebben wel diverse mogelijkheden tot optimalisering. Zo kan de familie werkvennootschappen onderbrengen in de holding. Via een kapitaalvermindering kan ze de reserves fiscaalvriendelijk bij de aandeelhouders krijgen. Al loert uiteraard ook hier de fiscus om de hoek bij eventueel fiscaal misbruik van zo’n constructie. De holding zal weliswaar 34 procent vennootschapsbelasting betalen op 5 procent van het dividend dat ze ontvangt van de werkvennootschap. “Dat staat gelijk aan amper 1,70 euro op 100 euro dividend”, benadrukt Luc De Broe. “Bovendien kan je op die 5 procent nog kosten in mindering brengen, waardoor je als holding nagenoeg geen belasting betaalt in België. En zet je boven die private holding nog eens een STAK (een Nederlandse stichting of Stichting Administratiekantoor, nvdr), dan heb je echt wel geen behoefte aan constructies in landen met een lage belastingdruk.”
Bernard Thuysbaert, managing partner bij Deminor, merkt in zijn praktijk dat familiebedrijven een offshoreconstructie economisch maar al te vaak nauwelijks kunnen verantwoorden. Dat hangt ook nauw samen met fiscale concurrentie en met de rulings die multinationale concurrenten kunnen afsluiten. “Overal de lat gelijkleggen en de fiscale concurrentie tussen landen wegnemen, is een mooi principe. Maar het werkt vandaag niet. Zelfs in de Verenigde Staten heb je de concurrentie tussen de staten onderling. Elke staat kan eigen belastingen innen.”
Thuysbaert verwijst naar de 34 procent vennootschapsbelasting die Belgische bedrijven betalen, terwijl bijvoorbeeld Britse bedrijven slechts 20 procent neertellen. Het geeft een voorbeeld van hoe het economisch verantwoord kan. “Als je als bedrijf zwaar wil investeren, dan ga je kijken naar goede oplossingen. Ik geef een concreet voorbeeld van een Belgische groep. Die stampte in Mauritius een holding uit de grond. Het bedrijf transfereert geen winst naar het buitenland, maar centraliseert zijn winsten uit de buitenlandse markten in die structuur. Daar worden ze belast. En op de dividenden die terugstromen naar België betaalt het netjes de 27 procent roerende voorheffing.”
Belastingparadijzen verdwijnen
Luc De Broe onderlijnt nog een bijkomend en eerder toekomstgericht argument. “De kans is groot dat families in verre oorden in de hoek worden gefietst. Je merkt heel duidelijk dat de nog niet-transparante belastingparadijzen paria’s worden. Landen die zich niet inschrijven in de internationale afspraken, moeten rekening houden met een boycot. Geld overschrijven wordt er dan onmogelijk. Bedrijven zullen er letterlijk vastzitten.”
Als de Belgische fiscus vandaag informatie opvraagt over vennootschappen in belastingparadijzen, vangt hij nog vaak bot. Ze zijn niet verplicht tot informatieverstrekking, want meestal zijn er geen uitwisselingsakkoorden met België. Als er al informatie terugkeert, dan is die vaak beperkt. Voor de paradijzen zijn de constructies een rendabele activiteit, die heel wat geld aanzuigt. Toch merkt ook Bernard Thuysbaert een internationale kentering. “Fiscaal verborgen leven behoort stilaan tot het verleden. De kentering is definitief. De poortjes sluiten zich één na één. Het is bijvoorbeeld de Amerikaanse overheid zeer menens. Het is ethisch logisch geworden dat iedereen belastingen betaalt. Dat geldt ook voor vennootschappen.”
De aard van familiebedrijven
Wat de experts al evenzeer doet twijfelen aan het nut van constructies in belastingparadijzen, is de aard van familiebedrijven. Kleine of middelgrote familiale ondernemingen met een sterke lokale verankering kunnen weinig aanvangen met een complexe structuur op een exotisch eiland. “Het gebeurt zeer weinig dat dit type familiebedrijven komt aankloppen met die vraag”, bevestigt Luc De Broe. “Dat is ook een duidelijke evolutie van de voorbije tien jaar. De nieuwe generaties familiale entrepreneurs willen hun onderneming transparanter maken en de regels correcter naleven.”
Bernard Thuysbaert kan dat enkel beamen. “Die evolutie is indrukwekkend. Deminor is nu 25 jaar actief en we hebben heel wat illegale praktijken zien passeren. Niet enkel illegale constructies in het buitenland, denk bijvoorbeeld ook aan de parallelle zwarte circuits. Dat is allemaal grotendeels uit de wereld van de serieuze kmo’s verdwenen.”
En hoe zit dat bij grote familiale bedrijven? “We hebben al een aantal regularisatiegolven achter de rug en het is zeer jammer dat de grote families die nu worden genoemd toen niet over de brug zijn gekomen”, zucht Luc De Broe. “Het is jammer dat de overheid hen niet kon aanspreken. Dat ligt niet aan de wetgeving, maar aan de mentaliteit. Wie nog niet geregulariseerd heeft, zal daar nu voor boeten, bijvoorbeeld via een uitsluiting van nieuwe regularisatiemogelijkheden en strafrechtelijke en fiscale onderzoeken over het verleden.”
Slecht voor de reputatie
Naar een belastingparadijs trekken heeft wat weg van de waarschuwing op een sigarettenpakje: het kan de reputatie ernstig schaden. In veel familiebedrijven heeft maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke plaats verworven. Je structuur kunnen verantwoorden aan al je belanghebbenden maakt daar integraal deel van uit. Je moet het uitgelegd krijgen aan de bestuurders, het personeel, de klanten en de bankier. “Ik denk dat de test voor familiebedrijven vaak eenvoudig is”, oordeelt Bernard Thuysbaert. “Heb je er als bedrijf een probleem mee als morgen in de krant staat dat je een offshorevennootschap hebt? Als het antwoord ja luidt, dan is het eigenlijk al duidelijk wat op het spel staat. Veel kmo’s hebben zware eisen van hun grootste, soms internationale, klanten. Wat zij vragen op het gebied van goed bestuur gaat niet enkel over het personeel en het milieu, maar ook over fiscaliteit. Je kan heel veel verliezen.”
Thuysbaert wijst op een bedrijf waar Deminor enkele jaren geleden een aantal minderheidsaandeelhouders adviseerde. Zij vertegenwoordigden ongeveer 10 procent van het kapitaal en de eigenaar wilde het bedrijf van de beurs halen voor een volgens de minderheidsaandeelhouders te laag bedrag. Zij lieten zich verdedigen door Deminor, een adviesbureau dat vaak minderheidsaandeelhouders bijstaat. “De eigenaar plakte volgens ons een te lage waardering op het bewuste dochterbedrijf. Na een grondige analyse van de bedrijfsbalansen stelden we vast dat het bedrijf aan cashpooling deed op een fiscaal zeer gunstig eiland. Toen we dat verklaarden op de algemene vergadering, heeft dat het dossier volledig gekatapulteerd. De constructie was perfect legaal, maar de eigenaars voelden zelf wat het voor hun reputatie zou betekenen. Zo’n constructie drukt zeer vaak het imago.”
Kan het dan eigenlijk wel dat een bedrijf neen antwoordt op de vraag of openheid over buitenlandse constructies de reputatie doet afbrokkelen? “Dat kan”, verrast Bernard Thuysbaert. “Wij hebben ook zeer gestructureerde en institutionele investeerders als klant. Een aantal landen of eilanden hebben heel specifieke regels voor het lokken van dat type investeerders. De reden is minder fiscaal, maar draait eerder om reglementen en vergunningen. Deze investeerders doorstaan de eerste vraag, want ze afficheren ook echt wel dat ze daar actief zijn. Je stelt dus het beste meteen ook een tweede vraag: houdt het economisch en ethisch steek? Pas als het antwoord op beide vragen ja is, kun je gaan voor je buitenlandse constructie.”
Dit verhaal verscheen eerder in de maandelijkse nieuwsbrief Trends Family Business.
Wouter Temmerman
De meerwaarde van een buitenlandse constructie ten opzichte van een klassieke private holding in eigen land is zeer beperkt.
“Overal de lat gelijkleggen en de fiscale concurrentie tussen landen wegnemen, is een mooi principe. Maar het werkt vandaag niet” – Bernard Thuysbaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier