Belastingharmonisatie? Geen paniek!
De nationale belastinghervorming valt in de plooi, maar op Europees vlak zijn we nog ver van huis. De uiteenlopende internationale systemen maken van een harmonisatie een bijzonder heikele klus. Als we nu eens zouden beginnen met de BTW in het buitenland gewoon terug te betalen?
De echt belangrijke vraag bij een belastinghervorming is hoeveel je er zelf aan hebt. Voor de regering komt het er nog op aan de juiste, politiek aanvaardbare balans te vinden. Op Europees vlak is dat niet anders, alleen vallen daar geen overschotten te verdelen. Het gaat erom verschillen uit te vlakken die de concurrentie en het vrij verkeer van goederen en diensten beperken. Als je, zoals Luxemburg, geen voorheffing toepast en heel discreet blijft over de identiteit van de beleggers, dan kun je een bloeiende financiële industrie uitbouwen en onttrek je kapitaal en belastingopbrengsten aan je buren. Dat vinden die niet netjes, en dus zoekt Europa ijverig naar een harmonisatie van de belastingstelsels op deze inkomsten.
Afgelopen zomer kwamen de lidstaten na veel gebakkelei een stap dichter bij een oplossing. Ze beslisten dat de landen vanaf 2009 onderling informatie zouden verstrekken over de opbrengsten van hun buitenlandse rekeninghouders. Tot die tijd zou de toepassing van een roerende voorheffing een alternatief zijn.
Als u nu een beetje ongemakkelijk op uw stoel zit te draaien: er is nog geen reden tot paniek. Tenslotte zijn alleen de principes vastgelegd. Daar hangt een trits voorwaarden aan vast, die eerst vervuld moeten zijn voordat de nieuwe spelregels effectief kunnen worden toegepast. Het risico blijft immers bestaan dat de kapitalen buiten de Europese Unie worden belegd, en dan verliest iedereen – behalve de belegger, die men juist belasting wou doen betalen. Bovendien is men zo creatief bij het bedenken van beleggingsvormen die de belasting legaal ontwijken, dat maar een kleine portie door de nieuwe reglementering getroffen zou worden. De opbrengst van de harmonisatie zou bijlange niet voldoende zijn om de belastingen op arbeid te verlichten, wat nu net de basisopzet was.
Die belastingdruk (inclusief sociale bijdragen) op de werknemers in Europa is tussen 1980 en 1996 van 35% naar 43% gestegen. Voor andere productiefactoren (in hoofdzaak kapitaal) is die van 42% naar minder dan 36% gedaald, terwijl de belastingdruk op de consumptie op 14% is blijven hangen. Het is dan ook logisch dat de factor arbeid het grootste aandeel heeft in de belastingopbrengsten. In 1997 lag het Europees gemiddelde op 55%, de consumptie leverde 27% en kapitaal de rest. Maar er zijn grote verschillen. Zweden en Duitsland zitten met respectievelijk 67% en 64% uit arbeid aan de hoogste kant, België met 60% boven het gemiddelde en Groot-Brittannië aan de lage kant met 40%.
Als je naar het aandeel van de sociale bijdragen in het geheel kijkt, dan krijg je weer een ander beeld. Werkgevers en werknemers in Nederland en Frankrijk brengen 41% van de inkomsten uit sociale bijdragen samen. België houdt het op 32%, maar dat is tienmaal meer dan in Denemarken. Toch roomt de Deense overheid in totaal meer af dan wij (53,1% van het bruto nationaal product, tegenover 46,6% in België), maar ze haalt het geld voornamelijk uit de directe en indirecte belastingen (BTW, accijnzen en andere heffingen).
Uitgaand van al die verschillen, die historisch en maatschappelijk gegroeid zijn, is het een nagenoeg onmogelijke taak om de belastingen op Europees niveau te harmoniseren. Ofwel leidt het tot een verhoging van een bepaalde belasting in een aantal lidstaten, wat politiek moeilijk te verkopen is. Ofwel leidt het tot minder inkomsten voor de overheid, wat evenmin eenvoudig is.
Aangezien sommige belastingen nationaal zijn en andere door de deelstaten of regio’s worden geïnd, moet ook nog met die effecten rekening worden gehouden.
De enige vorm van belasting waar de harmonisatie werd tot stand gebracht, is de BTW. Toch zijn ook daar de verschillen nog erg groot: Luxemburg hanteert een basistarief van 15%, in Zweden en Denemarken is dat 25%. Maar een belangrijk punt is dat die tariefverschillen niet concurrentieverstorend werken: elke burger mag om het even waar in Europa zijn aankopen doen, daarop de plaatselijke BTW betalen en ze ongehinderd mee naar huis nemen. De uitzonderingen zijn auto’s, vliegtuigen en boten, waarvoor de BTW en de andere taksen in het land van inschrijving gelden. De Denen zullen hun auto vooralsnog niet in Duitsland kunnen gaan kopen tegen een BTW-tarief van 16%, terwijl ze in eigen land alle taksen inbegrepen meer dan 200% betalen. Maar voor sigaretten en tabak, die de Engelsen bij ons komen kopen, werkt het wel. Daar worden enkele mensen aan de kust én de Belgische staat beter van. De vraag rijst of België de inkomsten niet zou moeten doorstorten aan Groot-Brittannië.
In elk geval probeert men een remedie tegen de grootschalige ontduiking van BTW te vinden. Zeker omdat het probleem alleen maar groter kan worden eens de elektronische handel een substantiële omvang krijgt.
De bedrijven zijn ook niet echt gelukkig en vragen met aandrang dat de Europese Commissie dringend werk maakt van een eenvoudige, snelle en uniforme procedure voor de terugbetaling van BTW die in het buitenland wordt betaald. Het is niet ongewoon dat remboursaanvragen tien jaar aanslepen, door de enorme administratieve rompslomp, uiteenlopende nationale regelingen en interpretaties over wat al dan niet kan worden teruggevorderd (BTW op restaurant- en hotelkosten, huur van auto’s enzovoort). Een volgende stap zou dan zijn dat de BTW die van een andere lidstaat kan worden teruggevorderd, gewoon in eigen land mag worden afgerekend. Dan is het aan de lidstaten om de zaken af te rekenen. Lijkt logisch en best mogelijk, maar op het gebied van belastingharmonisatie is alles moeilijk.
HUIB CRAUWELS
European Affairs Officer
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier