Bel20’ers hebben 9,3 miljard euro pensioenschuld
De Bel20-bedrijven zijn hun ex-personeel nog ruim 25,3 miljard euro verschuldigd voor bewezen diensten. Het spaarvarken dat ze daarvoor vetmesten, weegt echter nog maar 16 miljard. Het verschil, een gat van 9,3 miljard euro, is een van hun minst begrepen maar risicovolste schuldposities.
Belofte maakt schuld. In dit geval is de belofte een aanvullend pensioen, eventueel aangevuld met andere voordelen wanneer de werknemer de deur van het bedrijf definitief achter zich dichttrekt. De schuld die met deze beloftes gepaard gaat: 9,3 miljard euro. Dat is het bedrag aan opgebouwde rechten die de personeelsleden en ex-personeelsleden tegoed hebben van de Bel20-bedrijven, maar waarvoor die bedrijven nog geen reserves hebben aangelegd.
“Die pensioenschulden zijn onvervalste financiële schulden, en moeten dus in mindering gebracht worden om de marktwaarde van een bedrijf te berekenen”, zegt Luc Van Der Elst, analist bij Bank Delen. Deze schuld van 9,3 miljard euro kost de Bel20 ongeveer 4 % van de totale beurskapitalisatie. Dat is niet min, maar een molensteen om de nek is het ook niet. Alleen bij Agfa-Gevaert hypothekeren de pensioenschulden de toekomstmogelijkheden.
Waar komt die pensioenschuld vandaan? Bijna alle Bel20-bedrijven verwennen hun personeel nog met een aanvullend pensioen van het type ‘toegezegd pensioen’, bovenop het wettelijke pensioen. Dat betekent dat de werknemer bij pensionering mag rekenen op een vooraf vastgelegd bedrag – een bepaald percentage van het laatste loon bijvoorbeeld. De werknemer kan in principe dus op beide oren slapen, want het is aan het bedrijf om dit vastgelegde pensioen te financieren. Werknemers met zo’n aanvullend pensioen beseffen te weinig welke luxe ze genieten, en welke kopzorgen en financiële risico’s hun bedrijf loopt.
Het is dan ook maar een kleine minderheid van de werknemers die op die manier de oude dag verzekerd ziet door zijn werkgever. Ongeveer de helft van de werknemers geniet nog altijd niet van een aanvullend pensioen, en de andere helft moet hoofdzakelijk tevreden zijn met een maandelijkse vaste bijdrage die de werkgever via een groepsverzekering opzijzet voor later. Voor het bedrijf is de kous daarmee af, want de risico’s worden doorgeschoven naar de werknemer. De hoogte van zijn aanvullend pensioen is immers afhankelijk van de rendementen op de betaalde bijdragen.
Slechts 69 % is gefinancierd
Maar de meeste Bel20-bedrijven zijn dus zo vriendelijk die risico’s voor hun werknemers te dragen en hun een vastgelegd pensioen te beloven. Elk jaar bouwen de werknemers pensioenrechten op. De uitbetaling gebeurt natuurlijk pas later, maar de kostprijs voor het bedrijf van de toegekende rechten wordt elk jaar in de resultatenrekening opgenomen. In 2007 kostte dat de Bel20-bedrijven ruim 1 miljard euro (zie het kaderstuk Pensioenen in de resultatenrekening van de Bel20-bedrijven). Samen met de kosten voor de groepsverzekeringen en andere personeelsvoordelen liep de factuur in 2007 op tot 1,5 miljard euro of ongeveer 6,5 % van de winst.
De nog niet gedane uitbetalingen verschijnen intussen als een schuld op de balans. Eind 2007 torsten de Bel20-bedrijven een pensioenschuld van 23,2 miljard euro. Maar gouverner c’est prévoir, en dus zetten de bedrijven elk jaar een centje opzij (een bijdrage die in principe in overeenstemming is met de kostprijs) om die schulden af te dekken met reserves. Maar hier zijn de Bel20-bedrijven niet de beste leerlingen van de klas. In de spaarpot zat eind 2007 maar 16 miljard euro, of ruim 7,2 miljard te weinig. Slechts 69 % van de pensioenschuld wordt dus afgedekt door reserves. Dat is een stuk minder dan het Europese gemiddelde, want de grote Europese bedrijven hebben hun pensioenverplichtingen al voor 90 tot 95 % gefinancierd.
Bovendien sleuren de Bel20’ers ook nog eens 2,1 miljard andere personeelsverplichtingen (zoals een medische verzekering na pensionering, of een uitstapvergoeding bij herstructureringen) op hun balans mee, en voor die schulden worden doorgaans geen reserves aangelegd. Dat maakt dus netto 9,3 miljard euro pensioen- en personeelsschulden. Dat tekort zullen ze moeten financieren met toekomstige cashflows. Of ze dat kunnen is, afhankelijk van de winstgevendheid, en daarom is de verhouding tot de marktkapitalisatie een goede indicatie om in te schatten hoe zwaar de schuld weegt (zie tabel Hoe zwaar weegt de schuld?).
Het ene bedrijf is het andere niet. Opvallend zijn de hoge schulden bij Solvay, Bekaert en Belgacom, maar bij het telecombedrijf gaat het vooral om schulden die voortvloeien uit beëindigingsvoordelen als gevolg van de herstructureringen in 2002, 2004 en 2005. Hiervoor worden geen reserves aangelegd. “De dag dat de werknemers hiervoor de aanleg van reserves eisen, zou dat heel negatief kunnen worden geïnterpreteerd. Het lijkt dan dat er geen vertrouwen meer is in de betalingscapaciteit van de eigen onderneming. Bovendien kunnen de middelen rendabel in de onderneming geïnvesteerd worden, zodat het bedrijf voldoende cash kan genereren om de verplichtingen na te komen”, zegt Jan Margot, woordvoerder van Belgacom.
Ook de banken kijken nog tegen grote pensioenschulden aan, al zijn dat relatief kleine bedragen in vergelijking met hun financiële mogelijkheden. Al zal Fortis de openstaande pensioenschulden van 2,5 miljard in de huidige omstandigheden eerder laat dan vroeg aanzuiveren.
De toestand is vooral ernstig bij Agfa-Gevaert. Rekening houdend met de pensioenschulden loopt de schuldgraad op tot drie keer het eigen vermogen (in plaats van twee keer zonder pensioenschulden). Dat legt een hypotheek op de toekomst van het bedrijf. Zo zei gedelegeerd bestuurder Jo Cornu eerder al. “We zitten met zware pensioen- en andere sociale lasten uit het verleden, vooral in Duitsland, die nog jaren doorlopen. Als we het bedrijf opsplitsen, moeten we die lasten ook verdelen. En moet je zeker zijn dat de drie aparte ondernemingen de lasten op lange termijn kunnen dragen. Het scenario van opsplitsing is daarom niet meer realistisch.
Nico Melsen, analist van KBC Securities, ziet maar weinig uitwegen: “Een piste is dat een investeerder instapt in de divisie healthcare, waarbij de verse middelen gebruikt worden om een deel van de pensioenschuld aan te zuiveren.”
Wetgeving lokt tekorten uit
Ook opvallend is dat bijna alle Bel20-bedrijven te weinig reserves hebben aangelegd. Een van de redenen is dat de niet-afgedekte pensioenschulden vaak hun oorsprong vinden in buitenlandse filialen. Solvay bijvoorbeeld heeft een pensioenschuld van ruim 1 miljard euro, maar wijst naar de Duitse wetgeving. Patrick Verelst van investor relations bij Solvay: “We tellen 5000 werknemers in Duitsland, en in Duitsland mag je de pensioenverplichtingen niet op voorhand financieren. De activa van de vennootschap zijn er de waarborg van de pensioenverplichtingen.”
De Belgische toezichthouder (de CBFA) laat weten dat wat betreft de Belgische pensioenschulden op de balans, de zaken onder controle zijn. Daarnaast stelt de onderfinanciering van de bedrijfspensioenen de autoriteiten voor een dilemma. Als ze eisen dat de bedrijven de tekorten snel aanzuiveren, kan dat de investeringscapaciteit en zelfs hun levensvatbaarheid in gevaar brengen.
Maar ook de Belgische wetgeving lokt financieringstekorten uit. Het geld dat de bedrijven in een pensioenfonds storten, kan immers niet meer terug naar het bedrijf vloeien. De bedrijven zetten dus liever wat te weinig dan te veel opzij. “Eventuele overschotten moeten voor gelijkaardige doelen gebruikt worden”, zegt Philip Neyt, voorzitter van de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen. Dat impliceert dus dat een overschot in het fonds eigenlijk gelijkstaat met extra verworven pensioenrechten, bovenop wat al beloofd is. In de Bel20 heeft alleen de holding GBL een substantieel overschot in het reservefonds, dat dient om de pensioenen voor de kaderleden te financieren.
Voor Europese bedrijven, die doorgaans wel geld kunnen terughalen uit het pensioenfonds, is dat fonds soms een handige parkeerplaats om bij gebrek aan investeringsprojecten hun overtollige cash tegen hogere rendementen te beleggen. Dat vermindert ook de druk van de aandeelhouders om de overtollige cash uit te keren. Heel wat Europese bedrijven storten daarom bewust meer geld in hun pensioenfonds dan nodig.
Dalende beurs dreigt brokken te maken
Werknemers een vastgelegd pensioen beloven, het is en blijft een riskante onderneming. Onverwachte loonsverhogingen, hogere medische kosten – een aantal bedrijven biedt ex-werknemers ook een medische verzekering aan – of een hoger dan verwachte stijging van de levensverwachting, en het bedrijf moet extra in de buidel tasten om de verplichtingen te financieren.
En bovenal is het bedrijf kwetsbaar voor de schommelingen op de financiële markten. In goede beursjaren betaalt de beurs als het ware de pensioenverplichtingen. Philip Neyt: “In jaren dat het goed gaat op de beurs durven bedrijven soms ‘bijdragevakanties’ in te lassen, waarbij bedrijven geen bijdrage storten in het pensioenfonds. Daar moeten ze toch voorzichtig mee zijn. Ze kunnen maar beter een spaarpot aanleggen voor de mindere beursjaren.”
Want in de slechte jaren krijgen bedrijven een dubbele factuur: ze moeten de reserves aanvullen én geld bijstorten voor nieuwe rechten. De voorbije jaren hadden de bedrijven niet veel te mopperen. Sinds 1985 halen de bedrijfspensioenfondsen een gemiddelde reële return van 5,5 %. Dat is fietsen met de wind in de rug. “Maar de kans is groot dat we die prestatie niet kunnen herhalen”, zegt Philip Neyt. En moet het gezegd dat het huidige beursklimaat allesbehalve is? In 2007 kon de schade nog beperkt worden, maar in 2008 dreigt een gat geslagen te worden in de pensioenreserves van de bedrijven. Dat kan pijn doen. Agfa-Gevaert gaat dit jaar uit van een rendement van 7,1 % op haar pensioenfonds, maar bij een nulrendement kost dat het bedrijf ruim 70 miljoen euro. De bedrijven hebben wel de mogelijkheid om binnen bepaalde marges deze verliezen (of eventuele winsten) niet meteen in de boeken op te nemen, en over enige tijd af te schrijven. De pensioenschulden ingeschreven op de balans van de Bel20-bedrijven zijn trouwens 1,1 miljard euro hoger dan het eigenlijke tekort, omdat een aantal bedrijven nog over een spaarpotje van niet-erkende winsten beschikt. KBC bijvoorbeeld heeft zo 242 miljoen opzijstaan. Bedrijven moeten in elk geval uitkijken dat ze zichzelf niet rijk rekenen. Om de kosten in te schatten, maken ze veronderstellingen over loonstijgingen, de levensverwachting, het rendement van het pensioenfonds en de discontovoet waarmee de huidige waarde van de pensioenverplichtingen berekend wordt. Bedrijven zijn daarvoor aan regels gebonden, maar enig ‘management’ van de cijfers is mogelijk Door de risico’s die ermee gepaard gaan, taande de voorbije, jaren de populariteit van toegezegde pensioenen. “Maar nu is een stabilisatie opgetreden”, zegt Philip Neyt. Ook de CBFA laat weten dat ze niet de indruk heeft dat er veel toegezegde pensioenregelingen worden stopgezet, al moeten de nieuw aangeworven werknemers vaker tevreden zijn met een groepsverzekering. Wat het voordeligst is voor de werknemer (een toegezegd pensioen of een groepsverzekering) is trouwens moeilijk op voorhand te zeggen. Voor wie vaak van werkgever verandert, kan een toegezegd pensioen minder aantrekkelijk zijn, omdat een overstap veel kosten met zich brengt. Daartegenover staat dat de reserves in een groepsverzekering conservatiever en dus tegen een gemiddeld lager rendement worden belegd. (T)
Door Daan KillemansIllustratie Inge Bogaerts
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier