‘Bedrijven zijn creatiever dan musea’

Creatief, innovatief en doelgericht: ondernemers en kunstenaars hebben misschien meer gemeen dan ze zelf denken. Julie Vandenbroucke van vzw Arteconomy toont dat kunst een bedrijf kan laten groeien.

De grootste kunstverzamelaars zijn vaak succesvolle zakenlui. Hun collectie is een vlucht uit de harde cijferwereld. Maar zouden ze niet beter de twee zaken verenigen? “Absoluut”, zegt Julie Vandenbroucke, initiatiefneemster en voorzitter van vzw Arteconomy. “Sterker nog: kunst komt een bedrijf meestal ten goede.”

Een mooi voorbeeld is het metaalbedrijf Constructies Espeel, tot 2008 in handen van Vandenbrouckes man Michel Espeel. Als vriendendienst hielp Michel aan het einde van de jaren tachtig kunstenaar Paul Gees om een metalen kunstwerk te maken. Wat begon als een samenwerking, groeide uit tot een bedrijfscultuur. In totaal passeerden bij Espeel een honderdtal kunstenaars de revue, onder wie Jan Fabre, Ann Veronica Janssens en Hans Op de Beeck.

“Espeel voerde geen kunstwerk uit in opdracht. De kunstenaar moest samen met de metaalbewerkers zijn handen vuilmaken. De werknemers stonden daar aanvankelijk niet voor te springen, maar met de jaren begonnen ze de samenwerkingen wél te waarderen. Ze keken zelfs uit naar de volgende kunstenaar die zou komen. En ze werden steeds creatiever in hun ‘gewone’ jobs: niet langer voerden ze gewoon een plan uit, maar ze begonnen echt mee te denken over dat plan. Het werd duidelijk dat niet alleen de kunstenaar, maar ook het bedrijf er beter van werd. En ik was ervan overtuigd dat het ook in andere bedrijven kon. Om dat de onderzoeken, richtte ik in maart 2002 de vzw Arteconomy op”, zegt Vandenbroucke.

We zijn bijna tien jaar verder. Hoe loopt het?

JULIE VANDENBROUCKE. “De eerste zeven jaar was Arteconomy één groot experiment. Ik stelde een denktank samen met onder andere Muhka-directeur Bart De Baere en socioloog Rudi Laermans. Voorzichtig meldden zich de eerste ondernemers die zo’n samenwerking weleens wilden proberen. Om mijn enthousiaste ideeën theoretisch te staven en Arteconomy wat sérieux te geven, zocht ik ambassadeurs. Vlerick Hogeschool, UGent en KU Leuven voerden een onderzoek uit, respectievelijk uit management-, sociologisch en kunstenoogpunt. Wat levert het op voor het bedrijf? Wat levert het op voor de werknemers? Verkoopt de kunstenaar zijn ziel niet aan de commerce? De resultaten waren erg gunstig. In 2009 verscheen een rapport als afsluiting van de laboratoriumperiode van Arteconomy. Onze vraag – kan de verbinding tussen kunst en economie bestaan? – was positief beantwoord. Sindsdien evolueert Arteconomy in de richting van intermediair en consultancy. Ik hoop dat we uitgroeien tot een volwaardige intermediair die volledig draait op eigen inkomsten. Daarnaast wil ik de vinger aan de pols houden en onderzoek blijven doen. In België zijn wij een van de weinige die met dit onderwerp bezig zijn. Vandaar dat we gelijkgestemden op internationaal niveau moeten vinden.”

Wat is het doel van Arteconomy?

VANDENBROUCKE. “Met Espeel maakten we de omschakeling van de typische mecenaatsgedachte – de kunstenaar helpen – naar een gelijkwaardige samenwerking waar beide partijen beter van worden. Als de werknemers beseffen dat de kunstenaar hen nodig heeft, leidt dat tot meer motivatie en betrokkenheid met het bedrijf. Ze worden creatiever en innovatiever. De echte katalysator is de kunstenaar als persoon, niet de kunst of het kunstwerk. Onze taak is drieledig. Ten eerste zijn we intermediair: we kijken naar wat het bedrijf wil en zoeken daar de geschikte kunstenaar bij. Als het bij de eerste ontmoeting niet klikt, zoeken we een nieuwe match. Ten tweede volgen we het project nauwgezet als procescoach. Belangrijk is dat we nooit partij kiezen, noch voor de kunstenaar noch voor de ondernemer. Dat idee zit ook vervat in onze naam: het is art noch economy Het is iets nieuws: arteconomy. En ten derde geven we adviezen. Daarbovenop proberen we de maatschappij te sensibiliseren voor ons idee. Normaal is dat een overheidstaak, we zouden subsidies moeten krijgen. Samen met Voka, Flanders DC en BAM stuurden we al drie keer een aanvraag in, maar die is altijd geweigerd. In hun ogen hebben we ons nog niet bewezen. Vreselijk frustrerend. Arteconomy verdient veel meer erkenning. Misschien is dat het lot van een pionier.”

Hoe lost u het geldtekort op?

VANDENBROUCKE. “Tot nog toe is het volledig een persoonlijke investering. We betalen onze kunstenaars, maar zelf werken we voor niets. Een tijdje had Arteconomy iemand in dienst. Die betaalden we uit eigen zak. Ik werk volledig gratis. Dat kan ik me permitteren omdat mijn man goed verdiende. Ons nieuwe project in Turnhout (in 2012 Culturele Vlaamse Hoofdstad, nvdr) is het eerste betaalde project. Maar het is absoluut mijn ambitie Arteconomy zelfbedruipend te maken.”

Aan welke voorwaarden moet een bedrijf voldoen om met Arteconomy in zee te gaan?

VANDENBROUCKE. “Er moet een ‘trekker’ zijn die zich achter het project schaart. Dat hoeft niet per se de directeur te zijn, maar wel een decision maker. Bovendien moeten ook de werknemers mee willen. Ten tweede is het belangrijk dat de werkgever zijn personeel ziet als creatief kapitaal en niet als productiekapitaal. Maar wie zijn personeel beschouwt als mensen met ideeën en emoties, stelt ze als middelpunt in het bedrijf. Hun creativiteit en innovativiteit helpen zijn onderneming vooruit. Als die visie ontbreekt, kan het Arteconomy-project niet slagen.”

Waar loopt het wel eens spaak tijdens een samenwerking?

VANDENBROUCKE. “Ondernemers denken nog te veel in kwantiteit. Ze vragen me: ‘Als ik een kunstenaar laat komen, hoeveel minder ziektedagen levert me dat op?’ Ik snap dat ze een samenwerking commercieel bekijken, maar op zo’n vraag heeft natuurlijk niemand een antwoord. Het gaat om kwaliteit. Door de komst van de kunstenaar verandert de sfeer in het bedrijf waardoor werknemers gemotiveerder worden. Het is een kwalitatief proces dat kwantiteit oplevert. Niet andersom. De financiële crisis is goed, want ze dwingt ondernemers opnieuw na te denken en hun visie bij te stellen.”

Het succes van een tentoonstelling wordt vaak toch ook afgeleid uit de bezoekerscijfers?

VANDENBROUCKE. “De culturele sector is in hetzelfde bedje ziek als de ondernemers. Ook zij tellen de ‘kansarme’ bezoekers om te tonen dat ze inzetten op ‘participatie’. Helaas bedoelen ze daarmee nog altijd: iedereen moet naar het museum. Ik heb mijn grootste twijfels over die visie. Waarom zou de kunst niet naar de mensen kunnen komen? En is kunst niet veel meer dan wat schilderijen aan de muur? De werknemers van Espeel gingen echt niet plots naar een museum na hun samenwerking met Jan Fabre. Maar ze ontdekten wel dat de creativiteit in henzelf zat. Is dat niet het toppunt van participatie? Musea voelen zich niet zelden superieur aan de economie en hekelen alles wat commercie is. Alsof het de antipode van creativiteit is. In de afgelopen vijf jaar ontmoette ik veel meer creatieve mensen in de bedrijven dan in de museumwereld. Logisch, ondernemers werden gedwongen door de crisis. De kunstensector is veel te veel gepamperd. Subsidies blijven noodzakelijk, maar musea mogen er niet door achterover gaan leunen.”

IRIS DE FEIJTER

“Door de komst van de kunstenaar verandert de sfeer in het bedrijf waardoor werknemers gemotiveerder worden”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content