Bedrijfswagens: straks alleen nog voor de directie?

De voorbije maanden werden er enkele belangrijke fiscale maatregelen genomen die het gebruik van een bedrijfswagen minder interessant willen maken. Hoe probeert de fiscus uw firmawagen te belasten? En zijn er nog mogelijkheden om het leed te verzachten?

Bedrijfswagens zijn niet alleen een geliefd loonsvoordeel bij kader- en directieleden, maar zijn ook gewild door de zelfstandige bedrijfsleider die grotendeels op kosten van de vennootschap rondrijdt met een dure en standingvolle wagen. Tegenwoordig zijn de luxejeeps en terreinwagens erg geliefd. Dat komt niet alleen door het prestige, maar ook door het fiscale voordeel als u de auto inschrijft als een zogenaamde lichte vracht. Maar de fiscus maakt de bedrijfswagens minder aantrekkelijk.

1. Terreinwagens: geen ‘lichte vracht’

Vaak zie je luxejeeps zoals een BMW X5, Mercedes ML, VW Touareg of zelfs een Porsche Cayenne opduiken, waarvan de eigenaar beweert dat ze ingeschreven zijn als een lichte vracht, met alle fiscale voordelen van dien (zie kader: De voordelen van een ‘lichte vracht’). Tot voor kort was dat geen probleem. Het volstond dat het voertuig voldeed aan de volgende technische vereisten om als een lichte vracht te worden ingeschreven:

er zit een scheidingswand achter de tweede rij zitplaatsen

de lengte van de laadruimte bedraagt minstens 30 % van de wielbasis

er zijn geen bevestigingspunten voor veiligheidsgordels of zitplaatsen in de laadruimte.

Veel auto-invoerders pasten de luxejeeps met een aantal eenvoudige ingrepen aan aan deze technische vereisten. Een metalen hekwerk tussen de passagiersruimte en de laadbak was het meest opvallende visuele kenmerk van bijvoorbeeld een Porsche Cayenne die door het leven ging als een lichte vracht.

Het enorme succes van de terreinwagens heeft de fiscus en de politiek aan het denken gezet. Niettemin beloofde minister van Financiën Didier Reynders (MR) begin dit jaar dat, áls er al iets gewijzigd zou worden aan het fiscale statuut van de lichte vracht, dit pas zou ingaan in 2006. Wie dit jaar dus nog een 4×4 wou kopen en laten inschrijven als lichte vracht, kon dat zonder problemen. Maar dat was buiten minister van Mobiliteit Renaat Landuyt (SP.A) gerekend. Die liet in april plots weten dat een terreinwagen of luxejeep alleen nog als lichte vracht kon worden ingeschreven als de verplichte scheidingswand achter de tweede rij zetels volledig verticaal doorloopt van vloer tot dak, én geen gaten of doorgangen naar de laadruimte vertoont. Gedaan dus met het klassieke traliehek. Het moet nu een volledig gesloten verticale wand zijn, die ook niet meer de hellingsgraad van de zetels mag volgen. Deze maatregel is in alle stilte op 4 april in werking getreden.

Vanaf 1 januari 2006 zou de regeling wel eens nog strenger kunnen worden. Om een voertuig als een lichte vracht in te schrijven, moet de lengte van de laadruimte minstens 50 % van de wielbasis zijn. Een voorwaarde die nu al geldt om de BTW op de aankoop van een lichte vracht volledig te kunnen recupereren, in plaats van slechts de helft zoals voor gewone personenauto’s.

Belangrijke vraag ten slotte is wat er verandert voor de bestaande terrein- en 4×4-wagens die als lichte vracht zijn ingeschreven. Volgens het ministerie van Financiën zal de fiscus vanaf 1 januari 2006 streng controleren of de lichte vracht ook werkelijk voor een economische activiteit wordt gebruikt. Zo niet, verliest de wagen zijn kwalificatie als lichte vracht en wordt hij belast als een gewone wagen. Vlaams minister van Begroting Dirk Van Mechelen (VLD): “Een tuinaannemer die een 4×4 voor zijn werk gebruikt, rijdt fiscaal met een lichte vracht. De directeur die met een 4×4 golf gaat spelen niet.”

Het is echter nog de vraag wat er van die controle echt in huis zal komen.

2. Omgekeerde bewijslast voor CO2-taks

Sinds 1 januari moet de werkgever een zogenaamde CO2-taks betalen voor alle firmawagens die werknemers privé mogen gebruiken. De CO2-taks wordt forfaitair bepaald (ongeacht het aantal kilometers) en hangt af van de mate van CO2-uitstoot van het voertuig (zie kader: Hoe wordt de CO2 -taks berekend?). De taks bedraagt 20 tot 75 euro per maand. Hij geldt niet voor de bedrijfswagens van bedrijfsleiders, alleen voor die van werknemers. Met privé-gebruik bedoelt men niet alleen verplaatsingen in de vrije tijd, maar ook het woon-werkverkeer. Alleen als de wagen totaal niet privé gebruikt wordt (de wagen blijft bijvoorbeeld ‘s avonds in het bedrijf of de werknemer rijdt er alleen mee van klant tot klant), moet de werkgever geen taks betalen. Ook wagens die voor carpooling gebruikt worden, zijn uitgesloten van de CO2-taks.

De federale regering hoopte dat de CO2-taks 135 tot 155 miljoen euro zou opleveren. Ze ging ervan uit dat op 300.000 wagens taks betaald zou worden. Die prognose is echter te hoog ingeschat. De CO2-taks zou 75 miljoen euro minder opbrengen dan verwacht. De regering vermoedt dat sommige ondernemingen hun bedrijfswagens niet correct aangeven en probeert daar nu iets aan te doen.

Stel dat een werkgever een wagen niet aangeeft omdat de werknemer er niet privé mee rijdt. Tot voor kort was het in zo’n geval aan de RSZ om te bewijzen dat er wel privé-gebruik is. Een bewijs dat niet altijd makkelijk geleverd kan worden. Door een wetswijziging in juli wordt de bewijslast echter omgekeerd. Voortaan bestaat er een wettelijk vermoeden dat de werknemer voldoet aan de voorwaarde van het privé-gebruik. Het is dan aan de werkgever om dat vermoeden te weerleggen door te bewijzen dat de werknemer de wagen niet privé of alleen voor beroepsdoeleinden gebruikt.

De RSZ heeft sinds kort ook een sluitend zicht op het aantal firmawagens dat een vennootschap heeft. De RSZ krijgt die informatie van de Dienst voor Inschrijving van Voertuigen (DIV). Deze informatie betreft niet alleen de firmawagens die eigendom zijn van de werkgever, maar ook de wagens die de vennootschap least. Het is voor de RSZ nu dus een koud kunstje om uit te vissen of een vennootschap een aantal wagens niet heeft aangegeven. Ze hoeft alleen de RSZ-aangifte (het aantal nummerplaten dat daarop staat) naast de lijst van de DIV te leggen.

Zoals gezegd, kan de werkgever nog het tegenbewijs leveren. De werkgever kan aan de hand van zijn carpolicy aantonen dat het verboden is om de wagen privé te gebruiken, bijvoorbeeld door de werknemers te verplichten de wagen ‘s avonds op de bedrijfsterreinen te parkeren of door erin te voorzien dat alleen de werknemer die van wacht is, de wagen mee naar huis mag nemen. Het verbod om de wagen mee naar huis te nemen, moet gecontroleerd kunnen worden door de werkgever en eventueel gekoppeld zijn aan sancties.

Een clausule in een arbeidsovereenkomst die het privé-gebruik van de auto verbiedt, maakt deel uit van het tegenbewijs, maar volstaat niet op zich. Hetzelfde geldt voor een verzekeringsovereenkomst waaruit blijkt dat schade die is opgelopen tijdens privé-gebruik niet wordt gedekt.

In zijn nieuwe onderrichtingen is de RSZ nog strenger. De werkgever moet nu kunnen aantonen dat er voor het gebruik van de bedrijfsvoertuigen een “coherent systeem” wordt gehanteerd (dat onder meer rekening houdt met de functie van de betrokken werknemers). Hij moet controleren op misbruik van de bedrijfswagens en overtredingen voldoende zwaar bestraffen. De werkgever moet er bovendien voor zorgen dat, wanneer de werknemer voor een langere periode (meer dan één week) geen arbeidsprestaties levert (bijvoorbeeld door vakantie of ziekte), het voertuig tijdens die periode niet ter beschikking van de werknemer staat. Ook als de werknemer een bedrijfswagen ter beschikking heeft voor het woon-werkverkeer, is de bijdrage verschuldigd.

3. Hogere BTW op ‘voordeel auto’

Een werknemer of bedrijfsleider die een bedrijfswagen privé mag gebruiken, wordt belast op een voordeel van alle aard (zie kader: Hoe wordt het ‘voordeel auto’ berekend?). Op dit ‘voordeel auto’ is BTW verschuldigd. Dat is ook het geval als de werknemer aan de werkgever een eigen bijdrage betaalt voor het privé-gebruik. Stel dat de werknemer bijvoorbeeld 150 euro per maand betaalt, dan moet de werkgever 21 % BTW uit dat voordeel halen (26,03 euro) en die doorstorten aan de staat.

Vaak moeten de werknemers niet het volledige bedrag van het voordeel van alle aard terugbetalen aan hun werkgever. In ons voorbeeld moeten ze dan geen 150 euro maar bijvoorbeeld slechts 75 euro per maand terugbetalen. In dat geval moest de werkgever vroeger toch BTW aanrekenen op de volle pot (150 euro). Het Scandic-arrest van het Europese Hof van Justitie begin dit jaar (zie Trends, 7 april 2005, blz. 80) stelde dat er slechts BTW mag worden aangerekend op het bedrag dat de werknemer effectief betaalt voor het voordeel (75 euro). Een aantal grote bedrijven is dit arrest gaan gebruiken om het door de werknemer terug te betalen bedrag zodanig te gaan optimaliseren, dat zowel de werknemer als de werkgever er voordeel bij had.

De fiscus heeft ingegrepen en wil dat er weer op een hoger bedrag BTW wordt geheven. Ze wil dit bewerkstelligen door de BTW op een hoger forfaitair bedrag te berekenen. Zo hoopt de administratie discussies te vermijden over de vraag of het nu het totale voordeel dan wel de eigen bijdrage van de werknemer is die de basis vormt waarop de BTW moet worden berekend. Om deze forfaitaire berekeningsbasis in te voeren, heeft België echter de toestemming van Europa nodig. België heeft die gevraagd, maar definitief uitsluitsel wordt pas begin 2006 verwacht. Krijgt België die toestemming, dan zal de regeling wel ingaan vanaf 1 augustus 2005. Dat is wat onlangs werd aangekondigd in het Staatsblad.

Vraag is hoe een werkgever hierop moet reageren. Stel dat hij zijn werknemers 50 % van het voordeel in natura doet terugbetalen en dat hij momenteel ook maar op 50 % BTW doorstort. Moet hij dat dan weer wijzigen? Neen, dat is te voorbarig. Het is immers nog niet zeker dat Europa effectief zijn toestemming geeft. Bovendien weet men niet op welk bedrag precies BTW moet worden geheven. Voorzichtigheidshalve kunnen werkgevers in hun budgetten wel al voorzien dat ze volgend jaar eventueel retroactief tot 1 augustus 2005 nog een stuk extra BTW zullen moeten doorstorten.

Als een werkgever zijn werknemers het volledige voordeel in natura laat terugbetalen, heeft het op dit moment nog geen zin om het systeem te veranderen en wacht de werkgever beter tot er duidelijkheid is.

Johan Steenackers

Om een wagen als ‘lichte vracht’ in te schrijven, moet er achter de tweede rij zetels een vaste en ondoorzichtige scheidingswand zitten.

De werkgever moet zelf bewijzen dat de werknemer de firmawagen niet privé gebruikt. Anders moet hij de CO2-taks betalen.

De Belgische fiscus wil dat er vanaf 1 augustus meer BTW wordt aangerekend op het ‘voordeel auto’. Europa moet nog wel zijn fiat geven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content