Banken die bulken

Het is nog niet afgelopen met de megafusies in de internationale bankenwereld. Maar het aantal prooien wordt schaars.

Al een aantal jaren doet de elitaire wereld van de zakenbanken denken aan een ordinaire stoelendans. Instellingen die de ambitie hebben een plaats te veroveren in de exclusieve megaklasse van mondiale toppers voerden een verbeten strijd tegen de klok, maar moesten toezien hoe de stoelen werden opgestapeld in steeds indrukwekkender formaties. Nog een of twee megafusies en dit wordt het jaar waarin de muziek stopt: deze fase van consolidatie loopt ten einde en voor de komende paar jaar ligt vast hoe de sector eruitziet.

Na een periode van verdwaasde fusiedrift worden de brede contouren inderdaad al zichtbaar, waarbij zich drie hoofdcategorieën van grote internationale zakenbanken aftekenen. De eigenlijke megaklasse is er nog, schijnbaar zeker van haar dominante positie. Hiertoe behoren slechts drie instellingen: Morgan Stanley Dean Witter, Goldman Sachs en Merrill Lynch. Het is opmerkelijk hoeveel activiteiten van zakenbanken intussen zijn geconcentreerd bij deze firma’s en hun grootste concurrenten. Om maar een maatstaf van oligopolistische macht te noemen: de topvijf van zakenbanken begeleidt driekwart van alle nieuwe aandelenemissies in Amerika. Of neem Europa: Morgan Stanley en Goldman Sachs adviseren bij 60%, naar waarde gemeten, van alle grote grensoverschrijdende fusies en overnames. (Dat is niet echt zo verbijsterend als het klinkt, omdat bij elke overeenkomst minstens twee adviseurs betrokken zullen zijn.) De tweede groep – de aspirant-megaklassers – bestaat uit twee reusachtige algemene banken die zich op het terrein van het zakenbankieren hebben begeven. Citigroup, in 1998 ontstaan uit de fusie van Citicorp en Travelers, heeft met groot succes het omvangrijke balanstotaal en het mondiale bereik van Citibank samengesmolten met de beursvaardigheid van Salomon Brothers en de zakenbank-knowhow van Smith Barney en, meer recentelijk, de Britse zakenbank Schroders. Een even spectaculaire fusie op het gebied van financiële dienstverlening was de acquisitie, in september 2000, van J.P. Morgan door Chase Manhattan. Chase had zijn positie als zakenbank al versterkt met de overname van een paar nichespelers, zoals Hambrecht & Quist, een in Californië gevestigd bedrijf dat bekend is vanwege zijn banden met Silicon Valley, en Robert Fleming, een traditioneel ingestelde Britse firma met een sterke aanwezigheid in Oost-Azië. De overname van J.P. Morgan, een van de oudste namen in de Amerikaanse financiële wereld, maakt Chase een krachtpatser op het gebied van zakenbankieren, hoewel zijn marktaandeel in fusies en overnames of in het begeleiden van emissies geen onmiddellijke bedreiging vormt voor de megaklasse.

De derde groep bestaat uit de Europese pretendenten. Koploper is waarschijnlijk Deutsche Bank. Vorig jaar maakte een rapport van J.P. Morgan de Duitse reus een compliment door te suggereren dat hij de megaklasse al had bereikt. Cynici wezen erop dat er geruchten waren dat Deutsche op dat moment een van de potentiële kopers van J.P. Morgan was. Maar Deutsche lijkt eerder geneigd te groeien door dure mensen aan te trekken dan door nog exorbitanter geprijsde instellingen over te nemen. De bank had al genoeg problemen met het verwerken van Morgan Grenfell, een Britse ‘merchant bank’ die zij tien jaar geleden verwierf, en Bankers Trust, de New Yorkse firma die zij in 1998 kocht als belangrijkste wapen voor een aanval op Wall Street. In 2000 voerden ook twee grote Zwitserse ondernemingen hun inspanningen op om toegang tot de eliteclub te verwerven: UBS verwierf PaineWebber, een groot Amerikaans effectenbedrijf; en Credit Suisse breidde haar ambitieuze zakenbank-dochter CSFB uit met Donaldson, Lufkin & Jenrette. Maar ook hier geldt dat geen van deze door Europeanen bereide melanges beschikt over het brede scala van vaardigheden op het gebied van zakenbankieren dat vereist is om tot de top door te breken.

Om die reden is enige verdere consolidatie aannemelijk. De druk die tot de vele fusies en overnames in de bedrijfstak in de afgelopen jaren heeft geleid, zal in 2001 aanhouden. De snelle mondialisering maakt de dienstverlening van waarlijk mondiale financiële instellingen nog waardevoller. En als gevolg van de elektronische revolutie veranderen steeds meer financiële producten en diensten in ‘commodities’ die alleen maar tegen telkens smallere marges kunnen worden verhandeld. In de toekomst zullen zakenbanken hun winst halen uit de tarieven voor advisering over alles van wisselrisicobeperking tot fusies. Ook dat verschaft grote mondiale bedrijven – vooral die met een balans die sterk genoeg is om de adviezen met kapitaal te ondersteunen – een voordeel op kleinere concurrenten. Personeelskosten maken bijna twee derde uit van de kosten van zakenbanken. De verleiding van de dotcommiljoenen die getalenteerde jonge mensen wegtrokken bij saaie banken uit de oude economie, heeft wat glans verloren.

Waarom zou de huidige consolidatiegolf dan zijn hoogtepunt naderen? De eerste en meest voor de hand liggende reden is domweg een gebrek aan geschikte fusiepartners. Na het vertrek van J.P. Morgan blijven van de grote zakenbanken van Wall Street alleen Bear Sterns en Lehman Brothers als wezen achter. Dankzij die schaarste zijn zij nu zo veel waard dat het wel even kan duren voordat hun koersen een peil bereiken dat enige overnemer tegenover zijn aandeelhouders zou kunnen rechtvaardigen. Ook zouden de drie bedrijven uit de megaklasse het sinds de vorming van J.P. Morgan Chase & Co. een aantrekkelijker idee kunnen vinden om hun algemene bankbedrijf te versterken. Maar er zijn weinig voor de hand liggende partners. Eén uitzondering is HSBC, een grote Britse algemene bank, waarvan vaak wordt beweerd dat zij erover denkt haar joint venture met Merrill Lynch uit te breiden.

Ten tweede was de recente consolidatiegolf ten dele een reactie op veranderingen in de regelgeving. In 2000 werden de laatste beperkingen opgeheven die de Glass-Steagal Act uit 1933 oplegde aan banken die zich bezighielden met het effectenbedrijf. En vanaf januari 2001 komt er een einde aan een administratieve ontsnappingsclausule waardoor het overnemende bedrijf bij een fusie kan ontkomen aan het onmiddellijk afschrijven van de goodwill. Een deel van de fusiekoorts van 2000 was te wijten aan de haast om nog net onder die slagboom door te schieten.

Er is een derde reden waarom het misschien wat rustiger zal toegaan: de conjunctuur. De afgelopen paar jaar waren één groot feest voor de zakenbanken – zowel in de Verenigde Staten, waar dit deels werd aangewakkerd door de waanzinnig grillige maar snelgroeiende sector van de nieuwe economie, als in Europa, waar de komst van de euro een nieuwe impuls gaf aan grensoverschrijdende consolidatie én aan de obligatie- en aandelenmarkten. Maar de conjunctuur gaat nu eenmaal op en neer.

Simon Long schrijft voor economist.com

SIMON LONG

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content