Armoede is een motor van economische groei

“Brussel moet er in 2050 grondig anders uitzien”, voorspelt Björn Stigson, voorzitter van de World Business Council for Sustainable Development. “Maar daarvoor moeten nationale regeringen samenwerken met bedrijven.”

Zweden, mei 1968. Björn Stigson probeert als protestzanger zijn medestudenten een geweten te schoppen. “Vietnam, Martin Luther King, de rassenproblematiek, rellen in steden, de studentenrevolte in Parijs, enzovoort. 1968 was een vrij interessant jaar. Iedereen had toen een wereldgeweten. Ik ook. Die wortels draag ik waarschijnlijk wel ergens mee, maar ik had toch snel genoeg door dat er als zanger voor mij niet echt een grote carrière in het verschiet lag.” (lacht)

België, april 2009. De wereldverbeteraar van toen heeft plaatsgemaakt voor een heer in maatpak, die vanuit Genève geregeld de planeet afreist. “Mijn oudste dochter woont in Londen, mijn tweede dochter woonde jaren in Australië en op dit moment in Duitsland voor het werk van haar man. Mijn zoon woont in Zweden. Een familiefeest? Wel, voor Kerstmis en Nieuwjaar hebben we dat gedaan in Kenia.”

Toch heeft Stigson het niet afgeleerd om van deze aardbol een betere plaats proberen te maken. “De toekomst van de wereld is eigenlijk mijn hobby geworden. Het is intellectueel een enorme stimulus om het soort interessante mensen te ontmoeten die ik tegenkom. Maar deze job laat je ook toe je fundamentele zelf te ontdekken en na te denken over waar het leven om draait.”

Stigson is in Brussel op uitnodiging van Business & Society, een netwerk dat bedrijven warm wil maken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om de bedrijven een geweten te schoppen? “Ja en neen. We staan voor enorme uitdagingen die gigantische investeringen vergen. Dat schept mogelijkheden voor de bedrijfswereld. Zij zullen nodig zijn om die problemen op te lossen en wij willen als World Business Council for Sustainable Development (WBCSD) de globale stem van de bedrijfswereld zijn om hierover te praten met overheden.”

Alleen zal het niet lukken. “Tegen 2050 hebben we een wereldbevolking van zowat tien miljard mensen, ruim de helft meer dan vandaag. Zeven op de tien zullen in steden leven. Dat werpt grote vragen op voor onze infrastructuur. Tegelijk heeft een kwart van de mensen geen elektriciteit en nog eens 900 miljoen geen transport. 2,5 miljard mensen, 40 procent van de wereldbevolking, hebben geen toegang tot sanitaire voorzieningen als riolering.”

Ondanks de grootte van die problemen, leidt Stigson een relatief kleine organisatie. Zowat 50 medewerkers opereren onder zijn leiding. De Council telt amper 200 bedrijven als lid. Maar schijn bedriegt. Samen werken bij die ondernemingen dertien miljoen mensen en hadden ze een marktkapitalisatie van acht triljoen dollar. “Weliswaar voor de crisis, dus het is nu wellicht iets minder”, grijnst de Zweed. Daarnaast zijn er 57 associaties, vooral uit ontwikkelingslanden, waardoor de organisatie kan bogen op een vrij globaal platform.

De Council ontstond in de vroege jaren negentig, na de conferentie van de Verenigde Naties in Rio de Janeiro. Bedrijven kunnen alleen lid worden op uitnodiging. “Maar it takes two to tango. De bedrijven zelf moeten uiteraard ook geïnteresseerd zijn. Om eerlijk te zijn, vanuit de Belgische industrie zagen we nog niet zoveel interesse. We hebben één Belgisch lid: Umicore. Dus voor mij is naar Brussel komen ook een goede mogelijkheid om bij de Belgische industrie interesse te wekken.”

BJÖRN STIGSON (WBCSD). “Nee, bedrijven kunnen die rol niet op zich nemen. Maar armoede kan zonder hen niet opgelost worden. Het zijn bedrijven die de investeringen doen en de jobs creëren. Je moet naar armoede kijken als een potentiële motor van economische groei. Er is een opportuniteits-argument aan verbonden.

“Als Council werken we vooral aan de vraag hoe je de economie, het milieu en aandacht voor de sociale problematiek kan combineren. Wat is de rol van de bedrijfswereld in het bouwen en onderhouden van een duurzame wereld? Er worden meer en meer grenzen gesteld aan bedrijven als het gaat over klimaat, armoede en biodiversiteit. Overheden willen ook meer steun van bedrijven om dit soort problemen op te lossen. Wat leidt tot de grote evenwichtsoefening: wat kunnen we als bedrijven wel doen, wat niet, wat is onze licence to operate?

“Wij focussen op vier thema’s: de rol van het bedrijfsleven, ontwikkeling – je kan armoede niet oplossen zonder meer energie -, de klimaat- en energiediscussie en ten slotte ecosystemen: hoe integreren we de waarde van natuur in het beslissingsproces? Precies daarom moeten we een waarde kleven op een ton CO2 of het regenwatergebruik.”

Die waarde moet wel worden betaald. Bedrijven die door de crisis tot herstructureringen overgaan, schuiven duurzame ontwikkeling nu even op het achterplan.

STIGSON. “Ik begrijp bedrijven en regeringen niet die vinden dat groei en ecologie met elkaar in tegenspraak zijn. Daar ben ik het niet mee eens. De crisis heeft natuurlijk een zekere impact. Sommige stimuluspakketten zijn meer of minder milieuvriendelijk dan andere. Maar het is niet omdat het Europees Klimaatplan licht is aangepast dat er een tegenstelling zou zijn tussen economische ontwikkeling en ecologie. Je moet naar het brede plaatje kijken. Je hebt groei nodig om die armoede te verlichten, om levensstandaarden te verbeteren en om te voorzien in de noden van meer mensen. De middelen zullen schaars zijn. Dus is het logisch om te investeren in dingen die er nog lang gaan zijn of hernieuwbaar zijn. De doelstellingen tegen 2050 zijn enorm ambitieus. Een stad als Brussel die dan 50 of zelfs 80 procent minder moet uitstoten, kan dat alleen maar doen als er enorme veranderingen worden doorgevoerd.”

Hoe anders zal Brussel er tegen dan uitzien?

STIGSON. “De gebouwen gaan anders zijn, het transport, enzovoort. Ongeveer 40 procent van het energieverbruik gebeurt in gebouwen. Transport neemt 30 procent voor zijn rekening. Daar zit je dus al met twee derde van de uitstoot. Hoe gaan we die sectoren hervormen in 41 jaar? Dàt is de uitdaging. Daarom praten de wereldleiders dit jaar in Kopenhagen over een globale overeenkomst. Maar zelfs zo’n overeenkomst is nog niet hetzelfde als de implementatie. Die kan alleen gebeuren als nationale regeringen samenwerken met bedrijven. Want die hebben de managementvaardigheden, de financiële middelen en vooral de technologie… Op hun beurt hebben zij de hulp nodig van overheden. Die moeten het raamwerk bieden. Willen we energie-efficiëntere woningen? Dan hebben we bouwcodes nodig. Willen we beter vervoer? Dan moeten we regels hebben die mensen stimuleren om zuinigere, hybride of elektrische wagens te kopen. We hebben wetten nodig die de bedrijven helpen om de normen te implementeren.”

Er komt de komende jaren dus vooral veel regelgeving bij.

STIGSON. “Niet noodzakelijk meer… Regulering moet bedrijven vooral helpen in het maken van de keuzes. Ik ben geen expert in Belgische bouwcodes, maar ik neem aan dat er heel wat zijn. Belangrijk lijkt me ook dat de regelgeving over andere zaken zal gaan dan vandaag, toch indien we de uitstoot van broeikasgassen willen verminderen. Bijvoorbeeld over isolatie of over energiebevoorrading van je woning.”

Sommige critici verwijten de bedrijven dat ze vrijwillige codes over duurzame ontwikkeling en corporate social responsability vooral gebruiken als strategie om wetgeving te voorkomen. Dan is er wel een doelstelling, maar geen straf indien die niet wordt gehaald.

STIGSON. “De realiteit is iets complexer dan vrijwilligheid aan de ene kant en regulering aan de andere. De samenleving moet blij zijn als bedrijven bereid zijn om dat soort initiatieven vrijwillig te ondernemen en ze te laten passen in een bedrijfslogica. Maar die ‘leiders’ kunnen geen politieman spelen voor de bedrijven die niks willen doen. Die legitimiteit hebben we niet. Dat is een rol voor de overheden. Die moeten, zoals op elk vlak, de minimumstandaarden uittekenen waaraan iedereen zich moet houden. Anders krijg je wildwesttoestanden. Tegelijk laat je op die manier ruimte aan degenen die verder willen gaan.”

Wat vindt u van greenwashing, bedrijven die dingen die ze al jaren doen plots verkopen als duurzaam en ecologisch?

STIGSON. “Ik denk niet dat het een groot probleem is, al lijkt het dat soms wel voor activisten en de media. De financiële crisis is een veel groter probleem voor ons. We hebben heel wat tijd besteed aan het opbouwen van geloofwaardigheid voor bedrijven. Het gedrag van sommigen in de financiële sector heeft echter gevolgen voor de perceptie van het bedrijfsleven in het algemeen. Als je kijkt naar de waanzinnige compensatiestructuren… Dan is het zeer moeilijk om als bedrijven te zeggen dat je oplossingen kan bieden. De indruk die is gewekt, is dat we die alleen voor onszelf hebben.”

Er is niet alleen de financiële crisis. Ook met de vrijmaking van de internationale handel lijkt het niet te lukken. De Doha-ronde leverde weinig resultaten op.

STIGSON. “De mislukking van de Doha-gesprekken is inderdaad zeer jammer. Er schuilt een groot gevaar in meer protectionisme, meer handelsbarrières. Ik weet niet hoeveel tijd we hebben, maar in een verslechterend economisch klimaat is er zeker een risico dat sommige regeringen hun zelfcontrole verliezen en initiatieven ondernemen tegen vrijhandel.

“Dat kan ook gebeuren via klimaatverandering: indien bepaalde landen niet genoeg hun uitstoot verminderen, kunnen daartegen tarieven geheven worden. De Europese Commissie heeft dat ook met zoveel woorden gezegd. Ze wil het voortouw nemen in de strijd tegen CO2, maar indien de andere landen niet volgen, dan moeten we tarieven aan onze grenzen beginnen te heffen. De Chinese leiders begrijpen dat, ze zien dit risico en het vormt een drijfveer om dingen te veranderen.”

Blijft dat niet het probleem: wij zijn bezig met hernieuwbare elektriciteit en in China en India wordt bij wijze van spreken nog elke week een steenkoolcentrale geopend?

STIGSON. “Zonder een regeling met China en de VS kunnen we het klimaatprobleem niet oplossen. Maar de mensen moeten begrijpen dat China vandaag de dag al heel wat doet. Ik ben al negen jaar een adviseur voor de Chinese overheid. China streeft heel agressief energie-efficiëntie en een vermindering van zijn koolstofuitstoot na. In de eerste plaats om binnenlandse redenen.

“Voor hen is energie-efficiëntie hetzelfde als energiezekerheid. Ze zien het echt als een vorm van nationale veiligheid, de lichten moeten aanblijven om de economische groei op peil te houden. Ze beseffen dat als ze hun uitstoot niet verminderen dit negatieve gevolgen zal hebben voor hun landbouw, hun voedsel, hun water, enzovoort. Dat is hun drijfveer, niet het internationale debat. Eigenlijk hebben de VS vergelijkbare zorgen. Ze hebben beide de grootste steenkoolreserves, ze zijn er ook de grootste verbruikers van, maar het besef is sterk aanwezig dat dit efficiënter moet. In China werk ik nauw samen met de viceminister die verantwoordelijk is voor de denktank over economie. We zijn gevraagd om het volgende vijfjarenplan 2011-2016 mee vorm te geven en daarmee zullen ze absoluut in de richting gaan van zuiniger verbruik en minder uitstoot.”

Kunnen sectorakkoorden over de uitstoot van broeikasgassen een oplossing zijn?

STIGSON. “Ik hou mij daar vrij veel mee bezig, maar het blijft moeilijk. Neem nu cement. Daarvan wordt de helft van de wereldvoorraad in China geproduceerd. Per ton cement wordt een ton CO2 geproduceerd. Als een ton CO2 veertig dollar kost, dan is dat ongeveer evenveel als een ton cement. De gevolgen van een CO2-heffing zijn daar dus heel zwaar. Je moet ook kijken naar de transportkosten. Hoe ver kan je een product als cement verplaatsen voor de transportkosten hoger worden dan de opbrengst?

“Dat is een industrietak waar je grote verstoringen kunt krijgen. Dat is ook zo voor staal en aluminium. Bij de industrieën die intensief zijn en wereldwijd handelen, is een groot potentieel op vertekeningen. Een sectorale aanpak moet echt op maat. Er zijn ook andere industrieën waar er slechts heel weinig handel is over de grenzen heen. Daar kan je een andere aanpak hanteren.

“Wat wij bepleiten in de volgende overeenkomst is een soort docking station, waar je verschillende soorten overeenkomsten kunt inpassen. Dan kan je akkoorden krijgen waar maar tien landen aan meedoen, wat makkelijker tot een akkoord leidt dan wanneer er 180 landen aan de tafel zitten. Bij een sectorale overeenkomst kunnen die landen afspreken om CO2-kredieten te geven aan cementbedrijven die aan bepaalde normen voldoen. Al maakt een dergelijke oplossing het niet noodzakelijk gemakkelijker, want het betekent dat je een extra set regels hebt, je zit met problemen van vertrouwelijkheid van informatie, enzovoort. Je moet dit bekijken als een aanvulling bij een globale deal, we kunnen het niet vastleggen tot in de details.”

U was bedrijfsleider. Wat is er leuker: ondernemen, de impact zien van wat je hebt beslist of het globalere, maar minder tastbare van uw huidige job?

STIGSON. “Ach, er is een tijd voor alles. Ik heb ongeveer dertig jaar in het bedrijfsleven doorgebracht en had het gevoel dat het tijd was om iets anders te doen. Mijn vijftien jaar bij de Council zijn een interessante tijd geweest. Anders was ik er niet gebleven. Nu ben ik eigenlijk meer een politicus dan een CEO. In een bedrijf heb je als CEO zeer weinig eigen tijd. Je hebt de macht om veel zaken te controleren, maar als boegbeeld ben je eigenlijk op veel vlakken eigendom, gevangene zelfs, van de organisatie. In deze wereld is het toch nog een beetje anders. Ik kan mijn agenda meer zelf bepalen. Ik weet niet of ik echt meer vrije tijd heb, maar ik heb wel meer zeggenschap.

“Onze 200 leden zijn eigenlijk mijn kiezers. In een bedrijf komt macht van boven. Als CEO krijg je een heel sterk mandaat van de raad van bestuur, waarmee je beslissingen kan nemen. In een organisatie zoals de onze komt macht van beneden, van de leden. Je moet dat mandaat verdienen. Ik heb er meer respect door gekregen voor de uitdagingen waarmee politici moeten omgaan.”

Hoe bent u bij WBCSD verzeild geraakt?

STIGSON. “In de jaren tachtig stond ik aan het hoofd van de Fläkt Group, de wereldleider in milieucontroletechnologie. Fläkt werd gekocht door ABB, waar ik vicepresident Milieucontrole werd. Tijdens de Earth Summit in Rio in 1992 werd er gevraagd om input uit het bedrijfsleven en vroegen ze aan de grootste aandeelhouder van ABB, Stephan Schmidheiny, om daar voorzitter te zijn. Vanwege mijn functie werd ik gevraagd om een rol te spelen en later vroeg Schmidheiny me als voorzitter van de organisatie die hij net had opgericht, de WBCSD.

“Maar er is nog veel werk. Het klimaat en de waterproblematiek zijn zulke enorm sterke motoren voor een duurzame samenleving, in die mate zelfs dat het sociale aspect van duurzaamheid wat te weinig aandacht krijgt. Terwijl we nog niet veel vooruitgang hebben gemaakt met de Millenniumdoelstellingen voor het verlichten van armoede. De armoede in China en India is verminderd, maar in de rest van de wereld zijn we daar nog niet in geslaagd. Er zijn ook enkele landen in Afrika die sterk groeien, maar om armoede te verminderen, heb je niet alleen groei nodig. Je hebt een infrastructuur nodig die de welvaart kan verdelen. Heb je die niet, dan belandt de economische groei bij een beperkt aantal mensen.” (T)

Door Luc Huysmans en Yannis Tenret/Fotografie Filip van Loock

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content