Amerikaans idealisme, altijd en overal
De Amerikaanse democratische president Woodrow Wilson (1856-1924) heeft in de Europese geschiedschrijving bijna mythische proporties aangenomen. Hij pleitte na de Eerste Wereldoorlog op basis van zijn wereldberoemde 14 puntenprogramma voor een internationaal systeem van collectieve vrede en veiligheid dat oorlogen onmogelijk moest maken. Internationale politiek moest een kwestie van idealisme zijn, niet van brute macht. Wordt dit idealisme of liberaal internationalisme zoals het ook wel genoemd wordt het handelsmerk van Obama’s buitenlandse politiek? Is dit een breuk met het verleden en de unilaterale politiek van George W. Bush?
Volgens vier Amerikaanse politieke wetenschappers stond het buitenlandse beleid van Bush dichter bij het internationalisme van Wilson dan velen denken. Dat internationalisme is zelfs een constante in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Die analyse staat te lezen in The Crisis of American Foreign Policy.
De auteurs brengen eerst de belangrijkste ideeën van het liberale internationalisme of wilsonianisme in kaart. Democratische staten, vrijhandel, collectieve veiligheid en internationale regels vormen de basis van de wereldvrede. De VS moeten hier de leiding in nemen.
De buitenlandse politiek van Bush lijkt op het eerste gezicht in flagrante tegenspraak te zijn met dit liberale internationalisme. Maar is dat wel zo? Volgens de auteurs volgde Bush wel degelijk de principes van Wilson. Ze verwijzen daarbij naar een verklaring van Condoleeza Rice, minister van Buitenlandse Zaken onder Bush: “In 1945 was de angst dat sterke, agressieve staten de oorzaak waren van internationale problemen. Vandaag is het duidelijk dat zwakke en slecht geleide staten de belangrijkste oorzaak zijn van globale crises.” Een liberale wereldorde bouwen in de geest van Wilson moet vandaag dus een antwoord geven op deze zwakke en falende staten. Dat betekende voor Bush binnenvallen in zo’n zwakke staat en daar de democratie invoeren. Irak is daar een voorbeeld van.
Maar aan de andere kant is het belangrijkste onderdeel van het liberale internationalisme het multilateralisme. Dat principe werd dus geschonden door de unilaterale beslissing van de VS om Irak binnen te vallen. Een van de auteurs stelt echter: “Ik twijfel eraan dat het multilateralisme het belangrijkste element is van het wilsonianisme.”
De auteurs geven wel toe dat het moeilijk is om vandaag een concrete invulling te geven aan dat wilsonianisme. “Woodrow Wilson leefde in een wereld met rechten voor staten, geen individuele rechten.” Nu zijn deze persoonlijke rechten veel belangrijker geworden. Dit impliceert volgens de auteur dat je de ideeën van Wilson niet zomaar mag transponeren naar deze periode. Maar toch blijft het verspreiden van democratie in de wereld een van de belangrijkste doelstellingen van de Amerikaanse buitenlandse politiek. Al kunnen de methodes die men daarvoor gebruikt en het discours dat men daarbij hanteert grondig verschillen. Obama spreekt anders over de verspreiding van de democratie dan Bush. John Ikenberry, een van de auteurs, stelt zich in het besluit trouwens de vraag of de buitenlandse politiek van Bush er werkelijk om te doen was om ‘vrijheid en democratie’ te verspreiden. Een duidelijk antwoord blijft achterwege. (T)
JOHN IKENBERRY (E.A.), THE CRISIS OF AMERICAN FOREIGN POLICY, PRINCETON UNIVERSITY PRESS, 2009, 168 BLZ, 25 EURO
Thierry Debels
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier