Als een spelletje big business wordt
België zou sporters ontmoedigen om professioneel door te groeien. Niet alleen door een povere begeleiding, ook de fiscus zou grote carrières kunnen nekken. Trends zet de spelregels voor u op een rijtje, of u nu start in de Tour de France of in de jaarlijkse vinkenzetting in Waregem.
Het kon weer niet op na de match België-Tunesië op de wereldbeker voetbal. De partij was niet om aan te zien, en de tongen kwamen los. “Een echte schande is het. Die gasten verdienen miljoenen, en ze kunnen nog niet eens tegen een bal stampen! En wij, gewone mensen, maar werken voor een schamel loon.” Na het bijna-mirakel tegen Brazilië was er geen vuiltje meer aan de lucht en gingen die gewone mensen hun schamel loon opdrinken, maar toch: de overtuiging leeft dat sportlui pakken geld verdienen, en daarop nauwelijks belastingen betalen.
Klopt dat laatste? Voert de overheid een fiscaal beleid dat sporten ook financieel gezond maakt? Ja en nee. Sporters betalen net als alle andere Belgen belastingen op de inkomsten uit hun prestaties. En ja, profs die ook in het buitenland actief zijn, ontspringen in de praktijk vaak de fiscale dans. Bovendien stelt de belastingadministratie onder strikte voorwaarden ook de inkomsten van sommige amateurs vrij van belasting.
1. Regeling voor profs
Sportvedetten worden bejubeld, vaak ook benijd. Niet in het minst om de financiële successen die de vedettestatus met zich brengt. Vaak leeft het idee dat elke beroepssporter in een fiscaal paradijs leeft; het Monaco-syndroom, zeg maar. Kunnen we het sportlui kwalijk nemen dat ze in het vrije verkeer van personen en diensten voor de minst belastbare weg kiezen? Niet als de nationale wetgeving en het internationale verdragsrecht ze die mogelijkheid biedt.
Beginnen we bij het begin. De beroepssportbeoefenaar verdient net als elke andere beroepsactieve persoon zijn brood met het verrichten van arbeidsprestaties, in zijn geval sportprestaties. Of we nu spreken van de prijzenpot van een tennisser, het startgeld van een atleet, de premies van een voetballer of het sponsorgeld van een wielrenner, die inkomsten worden altijd als beroepsinkomsten belast, volgens de normale belastingschaal op het loon van de modale werkmens. Iedereen gelijk voor de wet dus. De overheid staat immers huiverig tegenover het idee van een fiscale voorkeursbehandeling voor (eigen) beroepssporters – een eenmalig initiatief om premies van succesvolle olympische atleten vrij te stellen, niet te na gesproken.
Dubbel statuut
De beroepsvoetballer betaalt zo belasting op het loon dat hij van zijn club ontvangt, de beroepswielrenner op de inkomsten uit zijn overeenkomst met een wielerploeg. Alleen de aard en dus ook de fiscale kwalificatie van het inkomen kunnen verschillen. De periodieke vergoedingen en dito premies die een club of een ploeg aan zijn sporter betaalt, worden belast als een werknemersbezoldiging. De (sponsor-)overeenkomst die de sporter met zijn club, ploeg of andere vereniging sluit, wordt immers als een arbeidsovereenkomst beschouwd. Maar prijzen, premies of startgelden die de beroepssporter van een wedstrijdorganisator of van zijn sportfederatie krijgt, zijn zelfstandige beroepsinkomsten (de zogenaamde baten). Dat gemengde karakter van het inkomen heeft weliswaar een invloed op de verschuldigde belastingen en op de sociale bijdragen. Maar we moeten de belastingwinst van de beroepssporter elders zoeken, namelijk in het mondiale karakter van zijn tewerkstelling.
Actief in binnen- en buitenland? Slechts eenmaal belast
Het voordeel dat een grensoverschrijdende tewerkstelling meebrengt, de salary split, geldt voor de beroepssporter meer dan voor om het even welke andere beroepscategorie. Een gesplitst salaris doorbreekt de progressiviteit van de belastingdruk. Kort en bondig: een in België belastbaar inkomen van 150.000 euro wordt zwaarder belast dan een inkomen van 150.000 euro dat telkens voor 50.000 euro belast wordt in België, Duitsland en Italië. En heeft de beroepssporter niet de job bij uitstek om de wereld af te schuimen om ‘de vetpotten te ledigen’? De inkomsten – vooral startgeld, premies en prijzengeld – van een sporter worden op die manier versnipperd over verschillende landen, waar ze hun eigen belastingregime ondergaan, zonder dat (met uitzondering van het thuisland) rekening wordt gehouden met wat over de grens werd verdiend. De zogenaamde dubbelbelastingverdragen maken dit mogelijk. Die verdragen zorgen ervoor dat inkomsten niet dubbel worden belast, én in het land waar de belastingplichtige de prestatie levert, én in het land waar de belastingplichtige woont. De verdragen bepalen wie voor welk soort inkomen heffingsbevoegd is, en wie vrijstelling moet verlenen. België heeft met de meeste geïndustrialiseerde landen een dubbelbelastingverdrag gesloten. Hoewel in de onderlinge verdragen afwijkende clausules kunnen worden opgenomen, volgen de meeste landen toch de principes van het modelverdrag dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) opstelde.
Als principe stelt het modelverdrag voorop dat de inkomsten die een sportbeoefenaar (in casu een Belgische inwoner) verkrijgt uit sportprestaties die hij in een ander land verrichtte, slechts in dát land mogen worden belast. De buitenlandse belasting is vaak milder dan de Belgische. België stelt het buitenlands inkomen vrij, onder progressievoorbehoud. Dat betekent dat de Belgische staat het inkomen uit de buitenlandse sportprestatie weliswaar niet mag belasten, maar er wel rekening mee mag houden voor de bepaling van het belastingtarief op de eventuele Belgische inkomsten van de sportbeoefenaar. Een Belgische rijksinwoner moet immers zijn wereldwijd inkomen aangeven in België.
Dit verdragsprincipe geldt ook omgekeerd: wanneer een niet-Belgische inwoner, een buitenlandse sportbeoefenaar of een Belgische sportbeoefenaar die in het buitenland woont, in België aan een sportwedstrijd deelneemt, zal het inkomen hieruit in België belast en in de woonstaat vrijgesteld worden. België hanteert in dit laatste geval een zeer voordelig belastingtarief in de vorm van een bevrijdende bedrijfsvoorheffing van amper 18%. Niet-inwoners zijn zo heel wat beter af dan inwoners.
Concreet: een tennisspeler, inwoner van België, betaalt in België belasting op het prijzengeld van een Belgisch toernooi. De belastingdruk kan dan in de personenbelasting oplopen tot 52%. Wanneer deze speler aan een buitenlands toernooi deelneemt, dan worden de inkomsten in het buitenland belast, waar meestal een veel lager belastingtarief geldt. Een mondiaal versnipperd inkomen ondergaat zo slechts een fractie van de belastingdruk op een zuiver Belgisch inkomen.
Maar het kan nog beter. Wijkt de Belgische tennisspeler definitief uit naar een land met een zacht fiscaal klimaat, verliest hij met andere woorden het statuut van Belgisch inwoner, dan geldt niet langer de aangifteplicht van het wereldwijd inkomen in België, en worden de nog resterende inkomsten uit sportprestaties in België niet langer belast tegen 52%, maar slechts tegen 18%. Je zou voor minder een emigratie overwegen.
Anders voor buitenlandse sporters in België
Het omgekeerde geldt ook. Voor een buitenlandse sporter is het niet echt aantrekkelijk om zich in België te vestigen. Nemen we het voorbeeld van een buitenlandse voetballer die zich bij een Belgische club aansluit. Hij zal als nieuwbakken Belgisch inwoner al snel kennis maken met de loodzware Belgische belastingdruk op zijn bezoldiging. Dit hypothekeert de invoer van spelers op de Belgische markt. De belastingadministratie is zich blijkbaar ook van dit probleem bewust. Onlangs werd immers een gunstmaatregel getroffen waardoor buitenlandse profvoetballers en -basketters onder bepaalde voorwaarden toch het statuut van niet-inwoner kunnen behouden, ook al verblijven ze in België. Ze genieten dan als fictieve niet-inwoner het voordelige belastingtarief van 18% op hun bezoldiging. Deze maatregel uitbreiden tot de Belgische sporters kan niet. Alle Belgen zijn immers gelijk voor de wet: in gelijke omstandigheden de ene wél het statuut van inwoner toekennen en de andere niet, zou pure discriminatie zijn.
De principes die we hier voorstelden, gelden alleen wanneer België een belastingverdrag heeft gesloten met het land waar de sportprestatie wordt verricht, en indien het verdrag in kwestie de regeling van het modelverdrag overneemt. Als er geen verdrag werd gesloten, heffen beide landen (woonstaat en werkstaat) mogelijk belasting; België stelt dan de helft van de belasting op de buitenlandse inkomsten vrij. Er komen afwijkende regelingen voor in de verdragen met onder andere Frankrijk (de woonstaat en niet de staat waar de sportprestatie wordt verricht, mag de inkomsten eruit belasten), de Verenigde Staten (eveneens belasting op de inkomsten in de woonstaat afhankelijk van de verblijfsduur in de werkstaat en het bedrag van de verdienste), Griekenland, Noorwegen en Zwitserland, om de belangrijkste te noemen. De regeling kan eveneens verschillen naargelang van het statuut van de sporter (werknemer of zelfstandige), de betalingsinstelling en de ontvanger van de inkomsten (vennootschap of natuurlijk persoon).
2. Regeling voor amateurs
Ook de minder begenadigde, maar daarom niet minder enthousiaste sportieve medemens, haalt wel eens financieel gewin uit de beoefening van zijn sport. Denk maar aan de premies van amateurvoetballers en de prijzen van wielrenners. Over het algemeen is er geen vergelijkbare internationale context voorhanden, zodat we ons beperken tot het fiscale statuut van inkomsten, behaald in België, door amateursporters, wonend in België.
Het principe is eenvoudig, maar precies daardoor is het vatbaar voor interpretatie. Wordt de sport met winstoogmerk beoefend, en niet louter als vrijetijdsbesteding, dan zijn de inkomsten eruit belastbaar als beroepsinkomsten. Criteria die de fiscus hanteert om uit te maken of een sport pure liefhebberij is of met winstdoeleinden wordt beoefend, zijn (1) het bedrag van de behaalde prijzen en premies, (2) de tijd en (3) de middelen die in de sportbeoefening worden geïnvesteerd. Het is niet altijd eenvoudig om de grens te trekken. Een amateur-boogschutter die al eens de hoofdvogel schiet op de staande wip en zich daardoor met tien kilo soepvlees verrijkt, zal weinig hinder ondervinden van de fiscus. Een duivenliefhebber die zijn kampioen voor duizenden euro’s aan een Japanse collega verkoopt, mag meer fiscale interesse verwachten.
Echte amateurs: gelijk aan vrijwilligerswerk
Maar de doorsnee amateursporter verdient niet echt aan zijn sport. De kosten overtreffen meestal de baten. Als er dan al sprake is van een financiële vergoeding, prijs of premie vanwege een sportvereniging of een wedstrijdorganisator, zal die meestal maar net volstaan om de kosten te dekken. Dergelijke financiële opbrengsten belasten, zou een vrij ontmoedigend effect hebben. Daarom aanvaardt de belastingadministratie dat amateursporters de algemene vrijstellingsregeling voor vrijwilligerswerk kunnen genieten. Concreet: men gaat ervan uit dat de inkomsten van amateursporters belastingvrije kostenvergoedingen zijn als ze niet meer bedragen dan 25,79 euro per dag én 1031,63 euro per jaar. Wordt één van deze grensbedragen overschreden, al is het maar met één eurocent, dan zijn de inkomsten in principe belastbaar als beroepsinkomsten. Tenzij u als sporter aantoont dat uw sportprestatie onbaatzuchtig is, de sportbeoefening een loutere vrijetijdsbesteding is en de vergoeding een terugbetaling van gemaakte kosten vertegenwoordigt.
Uitzondering voor voetballers
Voor amateurvoetballers geldt bovendien een specifieke vrijstellingsregeling. De vergoedingen die amateurvoetbalclubs van de lagere afdeling (en aangesloten bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond) aan spelers, hulptrainers en onderhoudspersoneel betalen, zijn niet belastbaar als de vergoeding niet meer dan 12,50 euro per wedstrijddag bedraagt. Ligt dat bedrag wel hoger, dan zal de vergoeding voor het volledige bedrag belastbaar zijn. De spelers, hoofd- en hulptrainer van de eerste ploeg kunnen echter ook terugvallen op de vrijstellingsregeling voor vrijwilligerswerk. Gek genoeg geldt dit niet voor de spelers en hulptrainers van de reserveploeg en de jeugdploegen. Voor hen is de vergoeding steeds volledig belastbaar zodra ze hoger is dan 12,50 euro. Tenzij opnieuw wordt bewezen dat de vergoeding een zuivere kostenvergoeding is…
Hoe dan ook, de bestaande vrijstellingsregelingen zijn te beperkt om van een heus stimuleringsbeleid te kunnen spreken. Zodra een amateursporter te goed en vooral te succesrijk wordt, dreigt steeds de fiscale hakbijl. Kiezen voor een profcarrière en andere horizonten is dan het logische gevolg. Ook de overheid lijkt zich te hebben neergelegd bij die wetmatigheid.
Jef Wellens [{ssquf}]
De auteur schreef de Belasting- en Beleggingsgids.
Als prof word je niet dubbel belast. Je betaalt óf in het land waar je de prestatie leverde, óf in het land waar je woont.
Een prof die emigreert, hoeft zijn wereldwijde inkomen niet meer in België aan te geven. Zijn Belgische inkomsten worden dan niet tegen 52%, maar tegen 18% belast.
Voor amateurs die kleine premies kregen, hanteert de fiscus de algemene vrijstellingsregeling voor vrijwilligerswerk.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier