Aanvullend pensioen is nog niet buiten schot van de politiek
Een minimumpensioen van 1.500 euro voor mensen met een volledige loopbaan is ons beloofd. Waar de regering de middelen daarvoor zal halen, is voorlopig een raadsel. Het aanvullend pensioen blijft voorlopig buiten schot, maar voor hoelang?
Nog voor het zomerreces wil de federale regering een akkoord sluiten over een hervorming van de pensioenen. Sceptici voorspellen dat de regeringspartners het niet eens zullen raken tegen 21 juli over grote hervormingen en dat er hoogstens wat in de marge gerommeld zal worden. Vooral de betaalbaarheid van de wettelijke pensioenen, de eerste pijler van het pensioen, ligt op tafel, nadat eerder werd beslist dat het minimumpensioen voor een volledige loopbaan als werknemer en/of zelfstandige tegen 1 januari 2024 richting 1.500 euro netto moet worden opgetrokken.
De minister van Pensioenen Karine Lalieux (PS) suggereerde aanvankelijk om via extra belastingen in de koekendoos van de aanvullende pensioenen te zitten, de tweede pijler van het pensioen. De aanvullende pensioenen bouwen werknemers doorgaans op via hun werkgever, die een afgesproken deel van de lonen stort in een groepsverzekering of een pensioenfonds in het kader van een pensioenplan. De werknemers krijgen vervolgens bij hun pensionering een kapitaal of rente, afhankelijk van de opbrengst van de beleggingen die met het uitgesteld loon gebeurd zijn. In totaal staan er zo’n 100 miljard euro aan reserves opzij, waarvan 43 miljard euro door pensioenfondsen wordt beheerd.
We pleiten voor een algemene verhoging van de bijdragen voor het aanvullend pensioen tot 3 procent van het loon, het streefdoel dat in het regeerakkoord is opgenomen’ Ann Verlinden, PensioPlus
“De sociale partners hebben gevraagd in deze legislatuur niet meer te raken aan het fiscale kader van het aanvullend pensioen. Ze hebben tijd, ruimte en stabiliteit gevraagd”, weet Brigitte Bocqué, voorzitter van de vereniging van pensioenfondsen PensioPlus en verantwoordelijk voor het beheer van 4 miljard euro aan reserves voor de aanvullende pensioenen van medewerkers van de Belgische gas- en energiesector.
Ook aan de derde pijler van het pensioen, het individuele pensioensparen, zal deze legislatuur allicht niets meer veranderen. Een grote hervorming van de personenbelasting staat op de agenda van de volgende regering en dan zou weleens geraakt kunnen worden aan de belastingvermindering voor pensioensparen.
Tevreden met minder
“Een van de redenen voor de standstill in het aanvullend pensioen is dat de werkgevers nog altijd druk bezig zijn de pensioenplannen van arbeiders en bedienden gelijk te trekken”, zegt Ann Verlinden, secretaris-generaal van PensioPlus. “Dat is een veel moeilijkere oefening gebleken dan vooraf werd ingeschat, omdat in sommige sectoren niet meteen duidelijk is wie de juiste gesprekspartners zijn om te onderhandelen in naam van de bedienden of de arbeiders. We willen vermijden dat die oefening nog complexer zou worden.”
Na de invoering van het eenheidsstatuut in 2014 hadden de werkgevers de tijd gekregen tot 2025 om de pensioenplannen voor arbeiders en bedienden gelijk te trekken, maar ze hebben nu uitstel gekregen tot 2030. Brigitte Bocqué: “Als er rechten moeten worden gelijkgesteld, dan moet veelal de groep met de hoogste rechten tevreden zijn met minder. Dat zijn geen gemakkelijke onderhandelingen. We hebben dat bijvoorbeeld ook gezien bij de harmonisatie van de opzeggingstermijnen. Met het eenheidsstatuut is de opzeggingstermijn voor bedienden korter geworden.”
In de volgende legislatuur is het aanvullend pensioen weer vogelvrij. Er zijn vorig jaar drie studies uitgekomen van verschillende instanties – het Planbureau, het Rekenhof en Sigedis – die op de een of andere manier het idee voeden bij politici en de publieke opinie dat er in het aanvullend pensioen disproportioneel veel geld gaat naar weinig mensen. “Die studies hebben de aanvullende pensioenen in een verkeerd daglicht gesteld”, vindt Ann Verlinden. “In de jaren zeventig en tachtig startten bedrijven pensioenplannen op voor de hoogste lonen, om de kloof tussen het laatste loon en het wettelijke pensioen te vernauwen. Wie nu meer dan 63.944,74 euro per jaar verdient, bouwt op alles daarboven geen pensioenrechten meer op. Daarna is het besef gekomen dat iedereen een aanvullend pensioen nodig heeft, omdat het wettelijk pensioen niet langer volstaat.”
Laag gegarandeerd rendement
Volgens Ann Verlinden heeft de democratisering van de tweede pensioenpijler nog onvoldoende kansen gekregen. “Pas in 2004 zijn er met de wet op de aanvullende pensioenen (WAP) ook voor werknemers met lagere lonen pensioenplannen opgestart. Heel wat sectorplannen zijn kort voor de financiële crisis van 2008 begonnen, waardoor ze meteen op een achterstand werden gezet. Die plannen zijn vaak met bescheiden bijdragen begonnen en door alle crisissen van het voorbije decennium stond het optrekken van de bijdragen niet hoog op de agenda van bedrijven en sectoren. Heel veel mensen bouwen heel weinig aanvullend pensioen op. Daarom pleiten we ook voor een algemene verhoging van de bijdragen tot 3 procent van het loon, het streefdoel dat in het regeerakkoord is opgenomen.”
Ook de lage rente gooide roet in het eten. Vroeger was er voor het aanvullend pensioen een gegarandeerd rendement van 3,25 procent op de werkgeversbijdragen. Nu is dat nog maar 1,75 procent en het zal nog jaren duren vooraleer dat gegarandeerd rendement zal worden opgekrikt. Dat rendement moet niet elk jaar gehaald worden, maar het gemiddelde jaarlijkse rendement moet er op de lange termijn wel zijn. Als dat niet lukt, dan staan de werkgevers in laatste instantie garant voor dat rendement. Werkgevers aarzelen enerzijds om extra verplichtingen op hun balans te nemen, omdat sommige groepsverzekeringen niet eens meer die 1,75 procent halen. Anderzijds is de lagere rendementsgarantie maar een magere troost voor de werknemers in tijden van hoge inflatie.
Sigedis, de vzw die in 2006 werd opgericht door de instellingen van de sociale zekerheid om data te verzamelen voor burgertoepassingen zoals mypension.be, berekende hoeveel het zou kosten om dat streefdoel van de regering te bereiken. In 2019 haalde 76 procent van de werknemers, ruim 2,8 miljoen mensen, het bijdragepercentage van 3 procent niet. Die werknemers hadden ofwel nog helemaal geen tweede pijler van het pensioen (36%), ofwel hadden ze wel een aanvullend pensioen maar met te kleine bijdragen (40%). Om die situatie recht te trekken, zou er nog eens 1,56 miljard euro per jaar extra nodig zijn, boven op het huidige kostenplaatje van bijna 4 miljard euro per jaar.
Volgens een studie van Sigedis zijn de bijdragen voor de aanvullende pensioenen niet zoveel hoger voor wie meer dan het loonplafond verdient, maar wel opvallend hoger voor de allerhoogste lonen. De bijdragepercentages voor het aanvullend pensioen stijgen met het loon. Bij de lagere lonen stijgt het percentage van het loon dat opzij wordt gezet voor het aanvullend pensioen geleidelijk aan. Bij de 20 procent hoogste lonen komt er een stevige versnelling in de stijging van de bijdragepercentages en bij de allerhoogste lonen wordt soms zelfs meer dan 50 procent van het brutoloon gestort in een pensioenplan. “Iemand met een loon onder het loonplafond heeft weinig aanvullend pensioen nodig om tot een redelijke vervangingsratio te komen”, klinkt het bij PensioPlus. “Hoe meer je loon boven het plafond uitkomt, hoe meer het aanvullend pensioen moet bijleggen om tot diezelfde vervangingsratio te komen.”
Ik vraag me af of we niet beter om de vijf jaar het pensioensysteem een beetje zouden bijsturen, dan een grote hervorming na te streven die ons pensioensysteem moet redden’ Steven Janssen, Sigedis
Complexe administratie
Er zijn nog hervormingen waarvoor de sector van de pensioenfondsen op zijn hoede is. “Neem het deeltijds pensioen waarover gesproken wordt”, zegt Brigitte Bocqué. “Dat kan een enorme impact hebben op de uitbetalingen van de aanvullende pensioenen. Wanneer moet je die uitbetalen bij de volledige of de deeltijdse pensionering? We zitten in de tweede pijler met een massa kleine bedragen, die enorme administratieve lasten met zich brengen. Het deeltijds pensioen kan die administratie nog veel complexer maken.” Complexer betekent extra kosten en kosten vreten aan het rendement van de beleggingen.
Ann Verlinden voegt eraan toe dat onlangs een oplossing is gevonden voor het grote probleem van de kleine pensioenbedragen. “Nu moeten wij mensen aanschrijven en vragen op welke rekening we die kleine bedragen mogen storten. Dat gaat soms over 10 euro. Mensen doen niet de moeite om te antwoorden. Wij kunnen die bedragen niet storten en vervolgens komt de toezichthouder vragen waarom we dat nog niet hebben gedaan. Dat kost allemaal tijd en geld. Er is ons beloofd dat het wetgevend kader zal worden aangepast, zodat pensioeninstellingen in de toekomst pensioenbedragen tot 150 euro op dezelfde rekening kunnen storten als diegene waar het wettelijk pensioen naartoe gaat.”
Historische data
Verder verwacht PensioPlus geen revolutie, maar een evolutie in de pensioenen. “Het gaat vooral over oude wijn in nieuwe zakken”, denkt voorzitter Brigitte Bocqué. “Neem de pensioenbonus om mensen met lange loopbanen aan te moedigen nog langer te werken. Die was er vroeger, is dan afgeschaft en nu is er sprake van die opnieuw in te voeren. Een financiering daarvoor is evenwel nog niet gevonden.”
“Ik begin me stilaan af te vragen of we niet beter om de vijf jaar het pensioensysteem een beetje zouden bijsturen, dan een grote hervorming na te streven die ons pensioensysteem moet redden. Samen met de Federale Pensioendienst en het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) zijn we veel bezig met data, maar dat zijn historische data. Ze gaan over wat voorbij is”, zegt Steven Janssen, algemeen directeur van Sigedis. “De financiële gevolgen van ingrepen in het pensioensysteem worden bijna altijd berekend op basis van wat we weten over de recentelijk gepensioneerden.”
Steven Janssen: “De populatie die de komende vijf jaar met pensioen gaat, zal daar allicht op lijken. Maar de kans is klein dat de verdere toekomst op het verleden zal lijken. Welke impact zullen technologie en de platformeconomie hebben? De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt is spectaculair veranderd, er zijn meer gemengde loopbanen en het traditionele gezin heeft plaatsgemaakt voor een veelheid aan gezinsvormen: alleenstaanden, samengestelde gezinnen, … Wie weet welke gezinsvorm over twintig jaar de dominante is.” Het is met andere woorden moeilijk te voorspellen wat maatregelen op termijn zullen kosten. Daarom zou het nuttig kunnen zijn permanent te monitoren en regelmatig bij te sturen op basis van nieuwe inzichten en gegevens.
Spaarpotjes
Via mypension.be kunnen mensen onder andere checken wanneer ze met pensioen of vervroegd pensioen kunnen. Ze kunnen simuleren welke uitkering ze zullen krijgen als ze op een bepaalde datum stoppen met werken en hun carrière voortzetten zoals ze bezig zijn. Ook de verschillende spaarpotjes die werknemers of zelfstandigen in de loop van hun carrière hebben opgebouwd als aanvulling op hun wettelijk pensioen, zijn te raadplegen op mypension.be. Wat in die potjes zit, is voor de meeste mensen hooguit een leuk extraatje, leren de statistieken op PensioStat.be. De gemiddelde verworven reserve in de leeftijdscategorie 56 tot 65 jaar bedraagt 48.501 euro, maar dat wordt vertekend door de uitschieters.
De helft van de 56- tot 65-jarigen moet het stellen met 6.717 euro of minder. Dat is voor de meeste mensen helaas nog onvoldoende om hun levensstandaard op peil te houden of voor een langere periode het verschil tussen het wettelijke pensioen en de kostprijs van een verblijf in een woon-zorgcentrum bij te passen.
100 miljard
euro aan aanvullend pensioen hebben Belgen al opzij gezet.
6.717 euro
of minder heeft de helft van de 56- tot 65-jarigen opgebouwd als aanvulling op hun wettelijk pensioen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier