73 maanden en 210 procent later
Het is 73 maanden geleden – of zes jaar en een maand – sinds de westerse beurzen hun dieptepunt hebben bereikt. In maart 2009 kwamen aandelenbeleggers tot het besef dat, vooral door de ingrepen van de monetaire overheden, een nieuwe depressie zoals die in de jaren dertig was vermeden en dat het banksysteem overeind ging blijven. De Grote Recessie was heftig, maar kort.
Het onconventionele monetaire beleid, met kwantitatieve versoepeling (QE) en historisch lage korte- en langetermijnrentevoeten, mag als de belangrijkste reden worden aangehaald om te verklaren waarom de hausse al zolang aanhoudt. Want als we de afgelopen eeuw bekijken, duurt een klassieke stierenmarkt (een stijgende beurstrend zonder correctie van meer dan 20 %) 57 maanden. Daar zitten we al zestien maanden boven. Maar in de jaren negentig hebben we een superstierenmarkt van 114 maanden gehad, die eindigde in maart 2000.
Ook de omvang van de klim zit vandaag boven het eeuwgemiddelde, met een klim van 210 % voor de Standard & Poor’s500-index, tegenover een gemiddelde van 165 %. Maar ook daar hebben we in de jaren dertig en negentig straffere dingen gezien.
Knipperlichten
Het besluit is dan ook dat de haussemarkt al een jaar en vier maanden langer duurt dan gemiddeld. Zeker op Wall Street is de klim al forser dan gemiddeld (45 % meer of omgerekend 270 punten voor S&P500). Is een crash nakend? Niet noodzakelijk. Zoals gezegd, hebben we al straffere beurshausses gehad in het verleden.
Om te weten hoe gevaarlijk het momenteel is op de Amerikaanse beurs (als het in New York regent, druppelt het elders), moeten we kijken in welke mate waarderingen afwijken van het historische gemiddelde. De beursgeschiedenis van de voorbije honderd jaar leert dat een beurscrash is gevolgd telkens als deze indicatoren boven twee keer de standaardafwijking ten opzichte van het gemiddelde uitkwamen: de verwachte koers-winstverhouding (‘forward PE’), de CAPE-ratio (koers-winstverhouding op basis van de gemiddelde winsten over afgelopen tien jaar), de Q-ratio (beurswaarde zonder de financiële sector tegenover de nettovervangwaarde/marktwaarde van industrie en dienstensector) en de Buffett-indicator (beurswaarde ten opzichte van bruto nationaal product).
Het goede nieuws is dat geen van die vier indicatoren al boven die norm zit. De laatste drie zitten wel al in de buurt en zorgen zodoende voor oranje knipperlichten. Voor zover elders te berekenen, staan de indicatoren op of bovengemiddeld, maar niet vlak bij twee keer de standaardafwijking.
De conclusie is opnieuw dat de Amerikaanse beurshausse matuur is, maar op rood staan de signalen nog niet. Ook op basis van dit cijfermateriaal en de vermelde indicatoren kunnen we bij ons besluit blijven dat de Amerikaanse beurs vandaag niet the place to be is. Momenteel zit er zelfs geen enkele typisch Amerikaanse waarde in de voorbeeldportefeuille. De focus blijft gericht op Europa én meer en meer ook de opkomende markten.
HEEL WAT SIGNALEN STAAN OP ORANJE, NOG NIET OP ROOD.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier