Vrije Tribune
‘Ugly Belgian Houses’: lessen trekken uit de lof der lelijkheid
“Als we de handen in elkaar slaan kan de huidige periode met haar krimpende ruimte en beperktere financiële mogelijkheden een keerpunt betekenen in onze stedenbouw en ruimtelijke ordening”. Zo luidt de reactie van Gaëtan Hannecart, CEO van projectontwikkelaar Matexi, op het pas gepubliceerde boek”Ugly Belgian Houses”.
‘Ugly Belgian Houses’ is de omineuze titel van het pas gepubliceerde boek van blogger/fotograaf Hannes Coudenys. Het bevat 50 pareltjes van bakstenen lelijkheid, een selectie uit de vele honderden foto’s die hij in de afgelopen 2 jaar heeft genomen.
Het boek en de blog waaruit het is ontstaan zal de reputatie van België als bakermat van het surrealisme nog versterken. En er schuilt een zekere schoonheid in de lelijkheid. Of, zoals de auteur zelf zegt: lelijk is nog altijd beter dan saai. Maar, al kunnen we die lelijkheid dus nog enigszins koesteren als een relikwie uit ons woelig verleden, toch moeten we er een aantal lessen durven uit trekken voor de toekomst.
Wat zijn de oorzaken van die miskleunen? Het is in elk geval een collectieve verantwoordelijkheid, ontsproten uit een uit de hand gelopen individualisme waarbij elke woning architecturaal perfect kan zijn maar ontworpen is met oogkleppen op ten overstaan van de onmiddellijke omgeving.
Ieder van die misbaksels draagt de handtekening van een architect. Die handtekening kan het gevolg zijn van gemakzucht of misbegrepen creativiteit of het blind volgen van de grillen van de bouwheren. Maar het zou te gemakkelijk en onrechtvaardig zijn enkel de architecten met de vinger te wijzen.
De overheid draagt een stuk van de verantwoordelijkheid wegens een onaangepaste wetgeving die – ondanks het teveel aan regels op alle andere mogelijke domeinen – zeer weinig aandacht schenkt aan harmonie met de omgeving. Ze heeft hier trouwens ook weinig of geen instrumenten voor in stelling gebracht.
‘Ugly Belgian Houses’: lessen trekken uit de lof der lelijkheid
Ontwikkelaars kunnen, op straffe van economische harakiri, dikwijls niet anders dan zwichten onder druk van ambtenaren, buren, architecten, stedebouwkundigen, brandweer, zelfverklaarde deskundigen – met ieder hun eigen mening – waardoor het eindresultaat een compromis van compromissen wordt.
En tenslotte willen veel bouwheren zoals ook hun ouders dat deden van hun droomhuis de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie maken. Of ze kiezen voor een onaangepaste collectie van mooie deelelementen.
Wat zijn mogelijke remedies? Welke lessen kunnen we trekken uit deze lof der lelijkheid? Als de verantwoordelijkheid collectief is, moeten we er ook collectief iets aan doen.
De hoogdagen van onbeperkte financiële middelen en designarchitectuur zijn voorbij. Architecten en ontwikkelaars moeten hun creativiteit nu richten op inbreiding, verdichting en integratie in een bestaande omgeving. Dat hoeft geen slechte evolutie te zijn. Architectuur is altijd meer geweest dan design. Goede architecten hebben altijd begrepen dat de impact van hun werk verder reikt dan de vier muren van het gebouw dat ze neerzetten. Een harmonieus geïntegreerd ontwerp maakt van de ruimere omgeving een betere plaats om te leven, esthetisch en functioneel. Een bevlogen architect treedt op als een “Baumeister” die esthetiek, techniek, functie en omgeving harmonieus combineert.
Ontwikkelaars en de architecten met wie zij werken zouden meer ruchtbaarheid moeten geven aan een aantal geslaagde projecten van stadsvernieuwing of nieuwe harmonieuze woonwijken in de stadsranden en aansluitend bij dorpen. Daarmee kunnen we ook wel enkele mooie publicaties vullen. Zo zien we dat het ook anders kan.
De overheid zou hier een positief kader moeten aanreiken via een een duidelijke visie en een aantal wetgevende initiatieven. Niet met de bedoeling om nog wat meer regels te creëren bovenop de al bestaande wirwar, maar door heel wat wetgeving af te schaffen en te focussen op wat essentieel is; en door de bestaande wetgeving op de verschillende domeinen beter te integreren met het eindresultaat in het achterhoofd.
Diezelfde overheid zou duidelijke keuzes moeten maken voor het soort beeldkwaliteit (densiteit, verschijningsvorm, gabarieten, publiek domein, …) dat wij willen nastreven. Als we willen dat onze omgeving meer is dan een samenraapsel van individuele gebouwen, hebben we beeldkwaliteitsplannen nodig per buurt in de stedelijke of de randstedelijke omgeving of per streek in het buitengebied. En het type vertikale scheiding tussen publiek en privédomein zou moeten opgelegd worden om meer harmonisering toe te laten.
De bouwheren kunnen hun steentje bijdragen door te aanvaarden dat het creëren van meer harmonie noopt tot bepaalde regels met betrekking tot het extern uitzicht van de woningen (gebruikte materialen, basisbouwvorm, hoogte, etc.). Dat kan in gemeenschappelijk overleg, in de 18e-eeuwse traditie van “l’embellissement”.
Eigenaars zouden moeten beseffen dat dit ook voor hen een meerwaarde betekent. Denken we bijv. aan dorpen in Zuid-Engeland en Toscanië..
Als we in die zin de handen in elkaar slaan kan de huidige periode met haar krimpende ruimte en beperktere financiële mogelijkheden een keerpunt betekenen in onze stedenbouw en ruimtelijke ordening. Grenzen die van buitenaf worden opgelegd – vooral met waarden als harmonie en schoonheid als uitgangspunten – hoeven de creativiteit niet te verstikken. Ze kunnen ze juist prikkelen.
Gaëtan Hannecart, CEO van projectontwikkelaar Matexi
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier