‘De jacht op geld moet stoppen’
Groei maakt niet gelukkig, beweren Robert en Edward Skidelsky. In hun boek houden ze een pleidooi voor het goede leven en een basisinkomen voor iedereen. “Het idee dat we allemaal het recht hebben om steenrijk te worden, eindigt in waanzin. Dus moet het stoppen.”
Groei maakt niet gelukkig, beweren Robert en Edward Skidelsky. In hun boek houden ze een pleidooi voor het goede leven en een basisinkomen voor iedereen. “Het idee dat we allemaal het recht hebben om steenrijk te worden, eindigt in waanzin. Dus moet het stoppen.”
In 1930, midden in de Grote Depressie, voorspelde de Britse econoom John Maynard Keynes in een essay dat tegen 2030 niemand langer dan drie uur per dag zou hoeven te werken. Machines zouden het vuile werk opknappen en de arbeiders zouden zeeën van tijd hebben om te genieten van de goede dingen des levens. “De levensstandaard zal vier à acht keer hoger liggen dan nu”, beweerde hij. “De mens zal de tuin van Eden binnentreden.”
Het toekomstvisioen van Keynesraakte in de vergetelheid, tot lord Robert Skidelsky, emeritus hoogleraar in de politieke economie, het onder het stof vandaan haalde en het liet lezen aan zijn zoon Edward, een hoogleraar in de filosofie. Het essay werd de basis voor hun boek Hoeveel is genoeg? Daarin onderzoeken ze waarom Keynes’ luilekkerland er niet is gekomen.
Als Keynes gelijk had gekregen, waren we hard op weg naar de drie-urige werkweek. Geloofde hij daar echt in?
SKIDELSKY. “Ik denk het wel. Keynes’ essay is utopisch, maar er zit een economische gedachtegang achter. Hij verwachtte dat de samenleving technologisch met rasse schreden zou vooruitgaan. Het was logisch dat hij daaruit concludeerde dat er steeds minder behoefte aan menselijke arbeid zou zijn. De hamvraag was dan hoe werk en vrije tijd tussen sociale klassen en generaties moesten worden verdeeld. Als dat op een verstandige manier gebeurde, konden de meeste mensen veel minder werken, waardoor ze meer vrije tijd overhielden.”
Waar heeft Keynes zich vergist?
SKIDELSKY. “De dingen zijn niet zo snel en ingrijpend veranderd als hij had gehoopt. Er wordt wel minder hard gewerkt, maar de meerderheid van de actieve bevolking werkt nog altijd veertig uur per week, terwijl anderen geen klap uitvoeren. Keynes heeft de overgang van werk naar vrije tijd verkeerd ingeschat. En onze rijkdom is wel degelijk gegroeid, maar sommigen zijn ultrarijk geworden, terwijl anderen niet genoeg hebben om in hun basisbehoeften te voorzien. Keynes hoopte dat de welvaart gelijker zou worden verdeeld. Hij heeft niet gezien dat mensen van wie de basisbehoeften voldaan zijn, zich vergelijken met anderen die het nog beter hebben, afgunstig worden en zo altijd meer statusgoederen willen vergaren. Het gevolg is dat ze in plaats van minder te werken, nog een tandje bijsteken.”
Het kapitalisme heeft groei mogelijk gemaakt.
SKIDELSKY. “Lange tijd was rijkdom iets statisch. De rijkdom groeide niet en behoorde toe aan een kleine groep aristocraten. Het kapitalisme heeft daar verandering in gebracht, het heeft onze gemeenschappelijke rijkdom doen toenemen. Na de Tweede Wereldoorlog steeg de productie elk jaar, net als het inkomen van de mensen. Allerlei arbeidsbesparende toepassingen maakten het leven aangenamer. De mensen waren vrij zeker van hun baan en de arbeidstijd verminderde langzaam maar zeker. Begin jaren zestig focusten economen en filosofen zich op de welvaart die de westerse samenlevingen hadden bereikt. Ze stelden de vraag: wat moeten we doen met die overvloed? Hoe zullen we onze levens organiseren en hoe zal de maatschappij eruitzien als de machines onze basisproblemen hebben opgelost?”
Dat was een bijzonder optimistische visie.
SKIDELSKY. “Ja, maar het was geen luchtkasteel. Die visie was gebaseerd op de enorme verbetering van de levensstandaard. De redenering was: het gaat steeds beter, we consumeren steeds meer, misschien wordt het tijd dat we die overvloed op een verstandiger manier benaderen. Het was een oproep om de consumptiemaatschappij aan banden te leggen en te zoeken naar alternatieve manieren van leven, die niet gebaseerd waren op de vermenigvuldiging van luxegoederen. Het was de tijd van de seksuele revolutie, van de roep om minder repressie. Er hing veel hoop in de lucht. Tot daar in de jaren zeventig brutaal een einde aan werd gemaakt.”
Door politici als de Amerikaanse president Ronald Reagan en de Britse premier Margaret Thatcher?
SKIDELSKY. “Ja, zodra Thatcher en Reagan de lakens uitdeelden, stagneerde de daling van de werktijd.”
Hoe verklaart u dat?
SKIDELSKY. “Op die vraag hebben we het volledige antwoord eigenlijk nog niet: de echte geschiedenis van de triomf van het neoliberalisme is nog niet geschreven. Het is alleszins een combinatie van verschillende factoren: er was de angst voor inflatie, de vakbonden waren supermachtig geworden en er ontstonden nieuw fenomenen zoals de globalisering. In veel westerse landen werd massaal geprofiteerd van de sociale zekerheid, waardoor neoliberale politici een mandaat van hun kiezers kregen om die augiasstallen uit te mesten. De socialezekerheidssystemen waren verworven rechten geworden.”
Dat is precies wat Margaret Thatcher zei.
SKIDELSKY. “Ja, maar ze sloeg door naar het andere uiterste. Ze verving de solidariteit door individuele systemen, waarbij iedereen zijn plan moest trekken. Onder Thatcher en Reagan kregen de rijken toestemming om steeds rijker en machtiger te worden. Ze propageerden de trickle-downtheorie: laat de rijken ongeremd rijker worden, er zal altijd wel iets doorsijpelen naar de armen.”
Daar betalen we nu de prijs voor?
SKIDELSKY. “Zonder twijfel. De gelijkenis tussen de Grote Depressie uit de jaren dertig en wat we nu meemaken, is groot. Bijna altijd ligt het financiële systeem aan de basis van dat soort instortingen. De geschiedenis leert dat er geregeld gigantische speculatieve zeepbellen ontstaan, die na enkele jaren met een knal uiteenspatten. Maar als zo’n zeepbel uiteenbarst in het financiële hart, stort het hele economische systeem in. Het verschil met de jaren dertig is dat we nu hebben ingegrepen door banken te redden en zo de depressie een halt hebben toegeroepen. Het probleem is dat er te weinig stimuli zijn om weer aan de slag te gaan, waardoor we in een periode van lage groei blijven zitten.”
In uw boek lijkt u nochtans geen voorstander van een hoge groei te zijn.
SKIDELSKY. “We zijn tegen de groei omwille van de groei. Als je enige doel is je rijkdom te vergroten, zullen mensen daar vroeg of laat tegen revolteren. De klimaatverandering maakt duidelijk dat zelfs de natuur daartegen in opstand komt. Stinkend rijk worden is niet voor alle mensen weggelegd. Niet iedereen kan in een paleis wonen: er zijn te veel mensen en te weinig paleizen. Het idee dat we allemaal het recht hebben om steenrijk te worden, eindigt in waanzin. Dus moet het stoppen.
“Het belangrijkste is dat we als samenleving samen beslissen dat we voortaan een goed leven willen leiden. Zodra we die beslissing hebben genomen, moeten we ons afvragen welke politieke veranderingen het de mensen gemakkelijker maken om dat goede leven te omarmen. Natuurlijk kunnen we als individu of in kleine gemeenschappen goed beginnen te leven, maar zo zullen we nooit de algemene trend wijzigen, want die moet socialer worden. Landen die een zekere welvaart hebben bereikt, moeten hun arbeidsmarkt en hun inkomensverdeling herbekijken. Ook het basisinkomen voor iedereen moet weer op de agenda komen. Zo kan de politiek mensen stimuleren om betere keuzes in hun leven te maken.”
Jan Stevens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier