Luc Van Honsebrouck: “Verkopen of stoppen is nooit een optie geweest”

Tachtig wordt hij op kerstdag. Luc Van Honsebrouck nodigt ons uit voor zijn ‘afscheidsinterview’. Het is welletjes geweest voor hem.

Voortaan geen vergaderingen en zakelijke verplichtingen meer. Geen publieke verklaringen. “Ik wil in schoonheid eindigen. Ik denk dat ik het goed heb gedaan, op diverse vlakken. Ik heb weinig gekregen, heb er veel van gemaakt.”

Een gesprek met Luc Van Honsebrouck, de gewezen topman van de gelijknamige brouwerij, is een evenwichtsoefening, in feiten en duiding en in persoonlijke ontboezemingen. Mijmering om wat geweest is, vragen om wat komen zal. Hoe vat je tachtig jaar samen in één gesprek? Niet, en dus is het een keuze maken. En schrappen, veel schrappen.

“Ik heb me altijd goed geamuseerd in de brouwerij. Dat was echt mijn ding. Ik heb altijd geprobeerd om originele bieren te maken. Ik ben de eerste die het aandurfde om geuze te maken zoals Vanden Stock. In 1960 ben ik bij een brouwer gegaan in het Brusselse en kocht daar zestig tonnen van 200 liter die ik ‘s morgens vanuit het koelschip afhaalde en mengde met mijn vers gebrouwen bier. Zo bracht ik de microbe mee naar Ingelmunster. Geuze is een bier met spontane gisting. Het bier in de koelbakken mengt zich spontaan met de gist die in de lucht hangt. Ik verkocht dat onder de originele naam van Geuze Lambic, een benaming die de Brusselse brouwers nog niet gebruikten maar twee jaar later op al hun etiketten stond. Ik was dus de eerste. Geuze is inmiddels kriek geworden. Maar het succes neemt af. Bier is een mode, dat duurt twintig jaar. Het groeit, stagneert en daalt. Kijk naar Palm, of naar De Koninck. Dat waren sterke merken in de jaren tachtig, en plots is dat gedaan.”

“Mijn beste zet ooit, en daar ben ik nog altijd trots op, was de sponsordeal met Club Brugge. Ik kende niks van voetbal, wist niet eens waar de doelen stonden. Maar wat een ambiance, en wat een reclame! Toen ze bij Club Brugge hoorden dat ik een concurrent was van Constant Vanden Stock was het meteen in kannen en kruiken, want ze hadden nog een eitje te pellen met die man. Eind de jaren zeventig was dat, ik betaalde 5 miljoen Belgische frank (125.000 euro). Veel geld toen. Dat stond meteen in de kranten. Toen ik naar de mis ging de volgende zondag stond iedereen mij aan te gapen. Dat was een event hé! In die zes jaar is mijn omzet maal drie gegaan.”

“Mijn vaders moeder zei altijd: ‘Je mag twee dingen nooit doen, stoppen met brouwen of failliet gaan’. Dat werd ons duizend keer verteld. Dat zit in mij gegrift. Ik heb nochtans veel volk over de vloer gekregen. Ook Moortgat. En ik heb altijd geluisterd, niks meer. Maar verkopen of stoppen is nooit een optie geweest. Ook niet toen het minder ging. Wat ben je met een grote zak geld? Je hebt je geld, maar verliest je aanzien. Ja, je kunt dan twee biefstukken eten, in plaats van een. Maar ik kan toch niet veel eten (lacht). Zelf heb ik nooit iets willen overnemen. Dat ging over mijn hoedje, zoals ze zeggen. Zaken doen die je niet aankan? Neen. Ik kan een bundel stro van zolang (spreidt zijn armen) in stukken kappen. Maar een van zolang (gooit de armen open) daar kan ik niet meer bij hé. Ik heb de gave niet om multinationaal te zijn. Je hebt mensen die twintig bedrijven kunnen aansturen, maar ik niet. Dat is ook niet nodig hé. Voor wie en waarom, zei mijn moeder altijd. Mijn vrouw komt nooit naar de brouwerij, ze heeft nooit buitenhuis gewerkt maar staat in voor het huishouden. Ik had ook geen steun nodig.”

“Ik was door mijn vader niet voorbestemd om in de brouwerij te gaan werken. Marc, mijn jongere broer, was dat wel. Toen ik twaalf was, en ik vertel dat eigenlijk nergens, want het is een beetje vuil, zei ik dat ik dokter wilde worden. Dokter van ‘poepen en billen’ (lacht uitbundig). Maar ik voelde dat ik daarvoor niet bekwaam genoeg was. Al zou dat met de hulp van mijn moeder wel gelukt zijn. Wij hadden goede ouders en groeiden op in een goede omgeving. Maar ik kwam graag in de brouwerij, en een brouwersknecht vroeg me waarom ik niet naar de brouwerij zou komen. Ik vroeg het aan mijn vader, en ik mocht. Er waren twee brouwerijscholen, eentje voor de fils à papa, waar je een diploma kreeg. En St. Lievens in Gent, waar je ging om te studeren en een echt diploma te krijgen. Ik ben naar die school geweest. Bij ons kende niemand iets van brouwen. Mijn vader zei altijd dat hij het brouwen had geleerd van zijn broer, die het van zijn vader had geleerd, die het ook niet kon. En het was juist, ze kenden er niks van.”

An Goovaerts en Lieven Desmet

Het volledige interview met Luc Van Honsebrouck leest u deze week in Trends

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content