Zijn nieuwe bezwaren nog wel mogelijk?

Of in de nieuwe procedure nog nieuwe bezwaren kunnen worden voorgelegd aan de rechtbank, blijkt minder zeker dan eerst was gedacht.

Bij de aangifte in de personenbelasting die de meeste belastingplichtigen rond deze tijd krijgen toegestuurd, is een foldertje gevoegd waarin de belastingadministratie onder meer een korte toelichting geeft bij de nieuwe fiscale procedure.

De belastingplichtige verneemt daar de inmiddels bekende nieuwigheden: het feit dat de termijn om bezwaar in te dienen met ingang van het aanslagjaar 1999 (inkomsten van 1998) slechts drie maanden bedraagt (te rekenen vanaf de verzending van het aanslagbiljet); het feit dat tegen de beslissing van de gewestelijke directeur voortaan (ook wat vorige aanslagjaren betreft) beroep moet worden aangetekend bij de nieuw te installeren fiscale rechtbanken van eerste aanleg; dat dit moet gebeuren binnen drie maanden vanaf de betekening van de directoriale beslissing; en dat de belastingplichtige (in de regel) na zes maanden niet meer op de directoriale beslissing moet wachten, maar vanaf dat ogenblik onmiddellijk terecht kan bij de fiscale rechtbank van eerste aanleg (een mogelijkheid die voorlopig alleen openstaat wanneer de aanslag ten vroegste betrekking heeft op het aanslagjaar 1999).

WEINIG.

Veel meer staat er in dat foldertje niet te lezen over de nieuwe fiscale procedure. En dat is een beetje weinig. Een belastingplichtige die zijn rechten gevrijwaard wil zien, zal immers met heel wat meer zaken rekening moeten houden. Zo is er bijvoorbeeld de netelige kwestie van het ogenblik waarop men nog bezwaren kan opwerpen.

Vorige week hebben we al betoogd dat de bezwaartermijn in de nieuwe procedure akelig kort is. Slechts drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de verzending van het aanslagbiljet. De belastingplichtige komt daarmee in een zeer onfortuinlijke situatie terecht. Van de meeste belastingplichtigen kan immers niet worden verwacht dat zij de belastingreglementering en -techniek tot in de finesses kennen. En ook niet dat zij zich onmiddellijk laten bijstaan door een belastingspecialist. Vandaar dat het te vrezen valt dat velen binnen die korte termijn van drie maanden niet eens zullen beseffen dat er misschien iets niet pluis is met het aanslagbiljet dat zij toegestuurd hebben gekregen.

ONTHEFFING.

Dat hoeft allemaal niet zo’n probleem te zijn als men achteraf nog mogelijkheden heeft om een en ander recht te zetten. Maar bestaan die mogelijkheden wel? Behalve de (beperkte) gevallen waarin men nog een ambtshalve ontheffing kan vragen, moet men vaststellen dat de wetgever bijzonder streng is: wie niet tijdig bezwaar indient, heeft nadien niets meer te zeggen. Het is pas wanneer men wel tijdig bezwaar heeft ingediend, dat er zich nieuwe mogelijkheden openen. Men kan een tijdig ingediend bezwaarschrift immers nadien nog aanvullen met nieuwe bezwaren, zelfs als de bezwaartermijn van drie maanden inmiddels is verstreken. De mogelijkheid om het bezwaarschrift aan te vullen bestaat, zolang de directeur (nog) geen beslissing genomen heeft.

RECHTBANK.

En wat gebeurt er daarna? Stel dat de directeur het bezwaar afwijst. In de praktijk gebeurt het meermaals dat een belastingplichtige pas op dat ogenblik een deskundige raadpleegt (een belastingconsulent, een advocaat enzovoort); kwestie van te laten onderzoeken of er nog iets te ondernemen valt tegen de afwijzende beslissing. Het is niet uitgesloten dat bij dat onderzoek nieuwe problemen aan het licht komen. Kunnen die nieuwe bezwaren dan nog opgeworpen worden in de daaropvolgende stap van de fiscale procedure, zijnde in de procedure voor de fiscale rechtbank van eerste aanleg?

Daarover is al veel te doen geweest. In de oude procedure bestaat de mogelijkheid om aan het gerecht nieuwe bezwaren voor te leggen die niet in de bezwaarprocedure zijn aangekaart; maar die mogelijkheid is beperkt. Zij bestaat slechts voor bezwaren die een overtreding van de wet aanvoeren, of een schending van de op straf van nietigheid voorgeschreven procedurevormen. Bovendien is in de oude procedure vereist dat deze nieuwe bezwaren (in de regel) binnen een zeer korte termijn opgeworpen worden (cf. de zestigdagentermijn van art. 381 W.I.B. 1992).

VERHOUDING.

Bij de voorbereiding van de nieuwe procedure heeft men initieel ook de gedachte gehad om nieuwe bezwaren slechts onder bepaalde voorwaarden toe te laten. Maar in de Senaat heeft men elke beperking uit de ontwerpteksten geschrapt. De achterliggende redenering heeft ook weer te maken met de verhouding tussen de respectieve rechten van de Schatkist en die van de belastingplichtige. De fiscus heeft krachtens de wet de bevoegdheid om, via de inkohiering van de belasting, voor zichzelf een uitvoerbare titel te creëren. Dus moet de belastingplichtige – als tegengewicht – de kans krijgen om al zijn bezwaren voor te leggen aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Hij mag daarbij niet gehinderd worden door het feit dat hij een of meer van die bezwaren (nog) niet heeft opgeworpen in de bezwaarprocedure; ook bezwaren die pas aan het licht komen bij het bestuderen van het belastingdossier, nadat de directeur uitspraak heeft gedaan, moeten aan de rechter kunnen worden voorgelegd.

MANIER.

Zoals gezegd, hadden de senatoren oren naar deze redenering; en werd elke beperking inzake nieuwe grieven geschrapt. Maar de manier waarop dit is gebeurd, is op zijn beurt weer bron van grote onduidelijkheid. In de definitieve wetteksten staat immers niet uitdrukkelijk te lezen dat de belastingplichtige aan de fiscale rechtbank van eerste aanleg, zonder enige beperking, alle nieuwe bezwaren zal kunnen voorleggen. De Senaat heeft er zich toe beperkt de bepaling te schrappen waarin werd gezegd binnen welke perken nieuwe bezwaren nog wel aanvaardbaar zouden zijn.

Het resultaat is, dat in de goedgekeurde teksten niets meer over nieuwe bezwaren te lezen staat. De wet bewaart er het absolute stilzwijgen toe.

ONVERHOOPT.

Volgt uit dit stilzwijgen – a contrario – dat voor de fiscale rechtbanken van eerste aanleg zonder enige beperking nieuwe bezwaren kunnen worden opgeworpen? Zo ja, dan biedt dit voor de belastingplichtige onverhoopte perspectieven. Hij zou dan tijdens de bezwaarprocedure niet (meer) verplicht worden om al zijn kaarten op tafel te leggen.

Meer zelfs, hij zou zich tijdens de administratieve bezwaarprocedure kunnen beperken tot enkele futiliteiten die snel afgehandeld (lees, afgewezen) kunnen worden, om dan nadien, voor de rechtbank van eerste aanleg de serieuze bezwaren op tafel te leggen; bijvoorbeeld, omdat deze laatste bezwaren slaan op betwistingen waarvan hij uit ervaring weet dat zij toch geen genade kunnen vinden in de ogen van de belastingadministratie; en dat het dus gewoon tijdverlies is om daarover nog tijdens de bezwaarprocedure in het lang en in het breed te discussiëren.

SCENARIO.

Maar of dit scenario opgaat, moet nog worden afgewacht. In de wet wordt weliswaar niets meer gezegd over nieuwe bezwaren (waaruit men zou kunnen besluiten dat alles nog mogelijk is); maar tegelijk komt in de wettekst een bepaling voor die nog voor verrassingen kan zorgen.

Zij zegt dat de vordering tegen de belastingadministratie (voor de rechtbank van eerste aanleg) slechts mogelijk is indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld.

Wat de inkomstenbelastingen betreft, betekent dit, dat men slechts beroep kan doen op de fiscale rechtbank van eerste aanleg nadat men eerst de bezwaarprocedure doorlopen heeft.

Hoe dit juist begrepen moet worden, is ook weer onduidelijk. Volstaat het dat men bezwaar heeft ingediend, desnoods tegen gelijk welke futiliteit? Of betekent dit, zoals sommigen vrezen, dat men in de regel alle bezwaren die men aan de rechtbank wil voorleggen, vooraf in de bezwaarprocedure te berde moet hebben gebracht? Als dit laatste juist is, dan blijft er van de mogelijkheid van nieuwe bezwaren (behoudens misschien in sommige uitzonderlijke gevallen) geen jota meer over.

KOFFIEDIK.

Hoe de nieuwe wet juist geïnterpreteerd moet worden, is op dit ogenblik koffiedik kijken. De kans is trouwens groot dat de eerste rechtspraak afgewacht moet worden om te zien hoe de rechters zelf op nieuwe bezwaren zullen reageren. In afwachting kan alleen maar tot grote voorzichtigheid aangemaand worden. En kan men er maar best voor zorgen dat alle bezwaren die men kan vinden, ook al in de administratieve bezwaarprocedure opgeworpen worden. Kwestie van te vermijden dat zij nadien door de rechter onontvankelijk worden verklaard.

Voor nieuwe bezwaren die pas opduiken nadat de bezwaarprocedure achter de rug is, zit er uiteraard niets anders op dan de gok te wagen en ze alleszins aan de rechter voor te leggen. Althans als daartoe nog de mogelijkheid bestaat; want wat gebeurt er als de directeur het bezwaar niet afwijst, maar inwilligt? Kan de zaak dan überhaupt nog wel voor de rechtbank worden gebracht?

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content