Zelfstandigen krijgen een nieuw pensioen

De aanvullende pensioenen voor zelfstandigen zijn een zootje. Sommige zelfstandigen worden door het systeem bevoordeeld, en de pensioenkassen hebben een monopolie op het aanbieden van pensioenplannen aan zelfstandigen. Een nieuwe wet brengt gerechtigheid.

Met oudejaar verscheen de wet over de aanvullende pensioenen van zelfstandigen in het Belgisch Staatsblad. Zowel het sociale als het fiscale statuut van deze aanvullende pensioenen wordt vanaf 1 januari 2004 grondig hervormd. Waarom pas in 2004 en niet dit jaar al? Omdat de wetgever nu nog een jaar de tijd heeft voor de nodige uitvoeringsbesluiten en de pensioeninstellingen nog even respijt krijgen om de nieuwe spelregels in de bestaande en nieuwe pensioenovereenkomsten te verwerken.

De nieuwe wet hervormt de extralegale pensioenen die zelfstandigen, als natuurlijk persoon, voor zichzelf kunnen opbouwen op basis van hun persoonlijke bijdragen. Ze raakt dus niet aan het wettelijk pensioen van zelfstandigen, noch aan de ondernemingspensioenen van zelfstandigen. Ondernemingspensioenen zijn groepsverzekeringen, pensioenfondsen en bedrijfsleidersverzekeringen die door de onderneming van de zelfstandigen worden gefinancierd. Deze ondernemingspensioenen maken momenteel het voorwerp uit van een nog spectaculairdere hervorming, waarover in de loop van 2003 zal worden gestemd. Ook deze nieuwe wet zal van kracht worden in 2004.

In dit artikel overlopen we de veranderingen in de aanvullende pensioenen van zelfstandigen, betaald met persoonlijke bijdragen.

Wie is zelfstandig?

Een zelfstandige is iedere natuurlijke persoon die, als zelfstandige in hoofdberoep, sociale bijdragen betaalt in het ‘sociaal statuut der zelfstandigen’. Dat is de groep van belastingplichtigen die winst (bijvoorbeeld handelaars en landbouwers) of baten (bijvoorbeeld beoefenaars van een vrij beroep) behalen. Een werknemer die in bijberoep zelfstandige is, komt niet in aanmerking voor een aanvullend pensioen van zelfstandigen.

Ook de meewerkende echtgenoot van een zelfstandige, die vanaf 2003 op basis van een eigen bezoldiging sociale bijdragen betaalt, kan als zelfstandige een aanvullend pensioen opbouwen. Bedrijfsleiders (bijvoorbeeld bestuurders of zaakvoerders) die bezoldigingen verkrijgen, kunnen ook als zelfstandige een aanvullend pensioen genieten, als zij sociale bijdragen betalen in het sociaal statuut der zelfstandigen. Bedrijfsleiders die sociale bijdragen betalen omdat zij door een arbeidsovereenkomst aan hun vennootschap verbonden zijn, vallen uit de boot.

Monopolie en ongelijkheid

In het huidige systeem is het ‘vrij aanvullend pensioen’ een appeltje voor de dorst van de zelfstandige. Het vrij aanvullend pensioen staat open voor alle zelfstandigen, maar niet voor alle pensioeninstellingen. In de praktijk kan de zelfstandige alleen bijdragen storten aan zijn sociale verzekeringskas, die de bijdragen op haar beurt doorschuift naar een pensioeninstelling van haar keuze. De sociale verzekeringskas is de instelling waarbij de zelfstandige zich aansluit voor de betaling van zijn wettelijke sociale bijdragen. De keuze van pensioeninstelling wordt op die manier sterk beknot. De zelfstandige kan zijn pensioenbijdragen immers niet storten aan de verzekeringsinstelling van zijn keuze.

Toch is het vrij aanvullend pensioen fiscaal zeer voordelig. Ten eerste is de bijdrage – minimaal 1% en maximaal 7% van het beroepsinkomen – als sociale bijdrage aftrekbaar van het inkomen. De absolute maximumbijdrage bedraagt 2333 euro per jaar (voor de stortingen van 2002). Ten tweede wordt het pensioenkapitaal voordelig belast op basis van een fictieve omzettingsrente. Men belast ieder jaar, en dit gedurende maximaal dertien jaar, slechts een fractie van het kapitaal: 1% tot 5%, afhankelijk van de leeftijd van de genieter. Effectieve rente-uitkeringen worden altijd integraal belast. Daarom is de uitkering in kapitaal fiscaal veel interessanter.

Sommige ‘geprivilegieerde’ zelfstandigen hebben meer mogelijkheden om een aanvullend pensioen op te bouwen. Zij kunnen een beroep doen op een doorgaans voordeliger pensioenplan, dat uitsluitend geldt voor hun specifieke beroepscategorie. Dat zijn in de eerste plaats de medische beroepen: geneesheren, tandheelkundigen, apothekers en sinds kort, zij het in beperktere mate, de kinesitherapeuten. Deze medische professionals ontvangen jaarlijks een financiële toelage van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering ( Riziv) waarmee zij een aanvullend pensioen of een invaliditeitsrente kunnen financieren. Naast de Riziv-subsidie, die overigens in de toekomst behouden blijft, kunnen zij nog een eigen persoonlijke bijdrage storten in een gelijkaardig pensioenplan. Dat persoonlijke pensioenplan geniet dezelfde fiscale voordelen als het gewone aanvullende pensioenplan: de bijdrage is aftrekbaar, het pensioenkapitaal wordt belast op een omzettingsrente. Het maximumbedrag van de persoonlijke bijdrage is echter niet afhankelijk van het inkomen. Er geldt alleen een absoluut maximum van 2683 euro per jaar (voor 2002). Dat is 15% meer dan de maximumbijdrage in het vrij aanvullend pensioen. Bovendien waarborgt dit specifieke pensioenplan ook een aantal andere risico’s zoals arbeidsongeschiktheid door ziekte of ongeval. Minstens 10% van de ontvangen bijdragen moet besteed worden aan dergelijke solidariteitswaarborgen.

De persoonlijke bijdragen kunnen, met behoud van hun gunstige fiscale statuut, echter alleen gestort worden aan de erkende pensioenkassen van deze beroepsgroepen. Deze kassen krijgen dus een voorkeursbehandeling en in de praktijk het monopolie om dergelijke pensioenplannen aan te bieden.

Naast de medische beroepen kunnen ook sommige juridische beroepsgroepen (notaris, advocaat en gerechtsdeurwaarder) terugvallen op een specifiek aanvullend pensioenplan. De bijdrage is eveneens aftrekbaar als beroepsuitgave, maar het uitgekeerde kapitaal wordt in dit geval belast tegen het afzonderlijke tarief van 16,5%.

Het vrij aanvullend pensioen is niet cumuleerbaar met de beroepsgerelateerde pensioenplannen. Een geneesheer moet dus een keuze maken. Of hij betaalt persoonlijke bijdragen aan zijn sociale verzekeringskas, of hij stort pensioenbijdragen aan zijn erkende pensioenkas.

Concurrentie en gelijkheid

De nieuwe regeling bouwt verder op de bestaande aanvullende pensioenen. Zo onderscheidt men het “gewone pensioenplan”, als opvolger van het vrij aanvullend pensioen, en het “sociale pensioenplan”, ter vervanging van de diverse beroepsgerelateerde plannen. De aanvullende pensioenen blijven onderling niet cumuleerbaar.

In de sociale pensioenplannen moet opnieuw ten minste 10% van de bijdragen aan zogenaamde solidariteitsprestaties worden besteed. Welke waarborgen precies onder deze prestaties vallen, moet nog worden bepaald in een koninklijk besluit.

Het pensioenstelsel wordt eenvormig en doorzichtig: zowel de gewone als de sociale pensioenplannen staan open voor alle zelfstandigen, ongeacht de beroepswerkzaamheid, en kunnen bovendien aangeboden worden door alle pensioeninstellingen: niet alleen door sociale verzekeringskassen en de erkende pensioenkassen van de diverse beroepsgroepen, maar ook door andere verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. Een bakker kan in de toekomst een sociaal pensioenplan nemen bij een privé-verzekeringsmaatschappij, terwijl hij nu alleen een gewoon plan kan sluiten bij zijn sociale verzekeringskas. De voorkeursbehandeling van de medische en juridische beroepen enerzijds en het monopolie van de sociale verzekeringskassen en de erkende beroepskassen anderzijds wordt hiermee doorbroken. Zo komt de overheid tegemoet aan de kritiek van de Europese Commissie, die onverbiddelijk is voor de bestaande regeling omdat zij de vrije concurrentie belemmert. De kritiek van de Commissie is trouwens de directe aanleiding voor de hervorming van de aanvullende pensioenen van zelfstandigen.

Op diverse vlakken is er gesleuteld aan de nieuwe pensioenplannen.

Hoewel het absolute maximumbedrag van de persoonlijke bijdrage voor de sociale pensioenplannen 15% hoger blijft dan die voor de gewone plannen, ter financiering van de solidariteitswaarborgen, zijn de persoonlijke bijdragen voor de sociale plannen nu ook afhankelijk van het beroepsinkomen. De bijdrage bedraagt minstens 1% en maximaal 7% van het inkomen.

Alle pensioenkapitalen worden in de toekomst belast op hun omzettingsrente, ook de kapitalen die nu nog tegen 16,5% worden belast (bijvoorbeeld het pensioen dat een notaris van zijn beroepskas krijgt). De gekapitaliseerde bijdragen betaald vóór 2004 blijven echter belastbaar tegen 16,5%. De zelfstandige kan zijn pensioeninstelling steeds vragen om zijn aanvullende pensioen niet in kapitaal maar in renten uit te keren.

De zelfstandige kan zijn pensioenkapitaal ten vroegste afkopen of uitbetaald krijgen op de leeftijd van zestig jaar of bij zijn pensionering. Wel blijft het mogelijk om voorschotten op te vragen (of de afkoopwaarde in pand te geven als waarborg van een hypothecaire lening) ter financiering van een onroerend goed dat in de Europese Unie ligt.

De zelfstandige wordt enigszins beschermd tegen beleggingsrisico’s. De pensioeninstelling moet op pensioenleeftijd minstens de bijdragen terugbetalen die werden gestort voor de opbouw van het pensioenkapitaal, dus na aftrek van de bijdragen betaald voor de waarborgen bij overlijden en de solidariteitswaarborgen. Het eventuele tekort moet door de pensioeninstelling worden bijgepast. Deze rendementswaarborg geldt echter niet als de zelfstandige binnen vijf jaar na het sluiten van de pensioenovereenkomst met pensioen gaat. Uiteraard kunnen pensioenovereenkomsten steeds een hoger rendement waarborgen, zoals gebruikelijk is bij niet-fondsgebonden levensverzekeringen.

De zelfstandige kan de reserve van een pensioenplan altijd fiscaal neutraal overdragen naar een andere pensioeninstelling, zonder dat de oude pensioeninstelling extra kosten of verliezen mag doorrekenen – buiten de gebruikelijke afkoopvergoeding – en zonder dat de nieuwe pensioeninstelling opnieuw acquisitiekosten (zoals een commissieloon voor de verzekeringstussenpersoon) mag aanrekenen.

Voorts voorziet de wetgever nog in een doorgedreven informatieplicht van de pensioeninstelling tegenover de zelfstandige. De pensioeninstelling moet bijvoorbeeld automatisch en jaarlijks een pensioenfiche uitreiken, met vermelding van het bedrag van de verworven reserves, en op aanvraag van de zelfstandige hiervan een historisch overzicht verstrekken. Vanaf de leeftijd van 45 jaar moet hem om de vijf jaar worden meegedeeld welke pensioenrente hij mag verwachten bij zijn pensionering. En daar blijft het niet bij. De pensioeninstelling moet ook jaarlijks een verslag opstellen dat de zelfstandige informatie verstrekt over de beleggingsstrategie, het rendement, de kostenstructuur en de winstdeling van zijn pensioenplan. De ondoorzichtige kostenstructuur die vooral klassieke levensverzekeraars gebruiken, is immers en vaak gehoorde kritiek.

Met al deze maatregelen hoopt de regering de zelfstandige voldoende te motiveren om op eigen initiatief een aanvullend pensioenplan te onderschrijven.

Cumulatie van ondernemingspensioen met persoonlijk pensioen

Zelfstandige bedrijfsleiders komen niet alleen in aanmerking voor een persoonlijk aanvullend pensioen, maar ook voor een aanvullend ondernemingspensioen. Hun vennootschap kan voor hen bijvoorbeeld een groepsverzekering sluiten en financieren. In de nieuwe regeling wordt de cumulatie van een ondernemingspensioen, gefinancierd met vennootschapsbijdragen, en een gewoon of sociaal pensioenplan, gefinancierd met persoonlijke bijdragen, uitdrukkelijk toegelaten. De begrenzing van de bijdrage die geldt voor ondernemingspensioenen wordt in dat geval toegepast op de pensioenkapitalen uit zowel het ondernemingspensioen als het persoonlijk pensioenplan. De som van het wettelijk pensioen en de aanvullende pensioenen mag dan op jaarbasis niet meer bedragen dan 80% van het laatste normale brutojaarloon van de bedrijfsleider.

Jef Wellens [{ssquf}]

De auteur is belastingconsulent bij Kluwer Software en docent aan het Limburgs Universitair Centrum en de Provinciale Hogeschool Limburg.

Een bakker kan in de toekomst een sociaal pensioenplan nemen bij een privé-verzekeringsmaatschappij, terwijl hij nu alleen een gewoon plan kan sluiten bij zijn sociale verzekeringskas.

De pensioeninstelling moet jaarlijks een verslag opstellen dat de zelfstandige informatie geeft over de beleggingsstrategie, het rendement, de kostenstructuur en de winstdeling van zijn pensioenplan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content