Zachte sector, harde markt

Sabena, Thyssen, Volvo, Miele, Electrabel, grote namen die allemaal vertrouwen op eenzelfde toeleverancier: de beschutte werkplaatsen. Die draaien noodgedwongen almaar meer volgens bedrijfseconomische wetten. Sinds 1 juli moeten ze – in principe – het gewaarborgd minimum maandinkomen uitbetalen. Krijgen ze de eindjes nog aan elkaar geknoopt?

Wie met Sabena vliegt, kan de arbeid van een beschutte werkplaats ontdekken. Een flauw grapje over onze nationale luchtvaartmaatschappij? Nee, we bedoelen het letterlijk: want het bestek dat de Sabena-reiziger in handen krijgt, werd gesorteerd en samen met tandenstoker, servet etcetera netjes onder folie verpakt door mensen van de beschutte werkplaats Dymka uit Zaventem. Die heeft zoals alle 149 beschutte werkplaatsen in ons land (met in totaal om en bij 19.500 gehandicapte werknemers) verplicht een vzw-statuut. Bij Dymka werken zo’n 175 mindervaliden, 35 van hen op de “Sabena-dienst”. “In deze afdeling, waar de mensen werken die de ‘beschutting’ het meest nodig hebben, kennen we weinig verzuim. Elders in de werkplaats loopt het absenteïsme soms hoog op, maar hier lijkt elkeen te denken dat Sabena zal stilvallen als hij of zij niet komt werken,” vertelt algemeen directeur Jean Artois glimlachend. Sabena is zijn grootste klant, goed voor een derde van de omzet. In de andere ateliers worden winkeldisplays samengesteld, allerhande producten verpakt of herverpakt (voor Colruyt bijvoorbeeld), mailings onder envelop gestoken, tellerkasten voor Electrabel geassembleerd enzovoort. Maar ook moeilijker elektro-montagewerk zoals het “bestukken” van printplaten, het assembleren van sturingskasten en het vervaardigen van kabelbomen voor een liftenproducent gebeurt hier. Het moeilijke of secure werk is doorgaans voor de fysisch of zintuiglijk gehandicapten (gemiddeld 9% en 7% van het personeel in de sector), de eenvoudige, vaak meer repetitieve jobs voor de mentaal gehandicapten (gemiddeld 84%).

De cijfers zijn “mindervalide”

Dymka realiseerde vorig jaar een omzet van net geen 100 miljoen frank, met een bedrijfsresultaat van 4 miljoen. Het nettoresultaat kwam door laat ontvangen subsidies voor het voorgaande jaar zelfs op 8,75 miljoen. Daarmee is Dymka een positieve uitschieter. Want de cijfers van de sector ogen slecht. De Vlaamse Federatie van Beschutte Werkplaatsen ( VLAB), de werkgeversfederatie waarbij 64 van de 68 werkplaatsen in Vlaanderen zijn aangesloten, maakte met Ufsia-professor Stefan Késenne een analyse van boekjaar 1996. 20,7% van de BW’s haalt uit de omzet niet eens voldoende middelen om de directe kosten te dekken; 59% haalt onvoldoende om aan de afschrijvingsverplichtingen te voldoen. Met de toegevoegde waarde zit het al niet beter: “Geen enkele BW is in staat met de door haar gecreëerde toegevoegde waarde haar personeelskosten te dekken. De BW’s kunnen met andere woorden niet zonder loonsubsidiëring,” conludeert Christel Vanroelen, stafmedewerkster van de VLAB. Zelfs al brengen we de loontoelagen van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap in mindering, dan nog bedraagt de gemiddelde verhouding van personeelskosten plus financiële kosten tegenover de toegevoegde waarde 113%. Of: de gecreëerde toegevoegde waarde volstaat niet om arbeid en kapitaal te vergoeden. En: 38% sluit z’n boekjaar met een negatieve bottom-line af.

DE VERPLICHTING VAN CAO 43

om vanaf 1 juli 1998 – gisteren, dus – niet langer slechts 80% maar wel de volle 100% van het gewaarborgd minimum maandinkomen (GMMI) uit te betalen (wat neerkomt op 273 frank per uur), heeft de voorbije jaren dreigend boven het hoofd van de beschutte werkplaatsen gehangen: hoe valt dat te financieren? Bij de BW zelf is het vereiste bijkomende bedrag (geraamd op 1,7 miljard frank per jaar) hoegenaamd niet voorhanden. De Vlaamse regering, die in 1996 via het Vlaams Fonds aan de beschutte werkplaatsen in totaal 4,6 miljard frank toekende en die nog forser in de buidel tastte om de verhoging tot 80% van het GMMI per 1 januari 1997 te subsidiëren, wil geen nieuw engagement meer aangaan zolang de al geleverde inspanningen van gemeenschaps- en federale regeringen niet exact zijn becijferd. Dus was het uitkijken wat de federale overheid wilde doen (hoewel gehandicaptenbeleid sinds de Financieringswet van 1989 grotendeels gemeenschapsbevoegdheid is). Maar de regering- Dehaene is er niet tijdig uitgeraakt: pas op 3 juli zal ze (hopelijk) knopen doorhakken over de financiering van een maatregel die al twee dagen eerder in werking is getreden (zie kader: Wie betaalt wat?).

Nog meer kopzorgen

Loonperikelen zijn niet de enige bekommernis van de sector. De structuur van de inkomsten is in de loop van dit decennium ook veranderd. Alfons Weltens, algemeen directeur van VLAB: “Tot het begin van de jaren ’90 was de verhouding ongeveer 60% overheidssubsidies, 40% eigen inkomsten. Sinds de overheveling der bevoegdheden van federaal naar regionaal niveau is dat door krimpende subsidies geëvolueerd naar precies de omgekeerde verhouding. Dat de BW’s een groter deel van hun inkomsten zélf moeten genereren, verhoogt de druk van de markt.” Je merkt het bijvoorbeeld aan de Iso-certificaten die een tiental BW’s al behaald hebben. Je merkt het aan de denkoefening om de beladen term ‘beschutte werkplaats’ te vervangen door ‘atelier voor aangepaste arbeid’. Je merkt het aan de vakbondsklachten over te hoge werkdruk op de arbeiders. En aan de concurrentie die de BW’s elkaar soms aandoen. Sommige opdrachtgevers spelen daar wat graag op in. Jean Artois weet het uit ondervinding: “Liefdadigheid is zelden of nooit het motief waarom een onderneming een taak uitbesteedt aan een beschutte werkplaats.”

De neerwaartse druk

op de prijzen laat zich sterk voelen in de “onderaanneming” – waartoe zowat 90% van de activiteiten van de Vlaamse BW’s gerekend mogen worden, slechts 10% valt als eigen productie te klasseren. Opdrachten die vroeger naar de BW’s gingen, verdwijnen van vandaag op morgen naar lagerelonenlanden in Oost-Europa, Azië… ‘t Veer in Menen zag een drietal jaren geleden de productie van 2000 pantoffels per dag – werk voor vijftien vrouwen – plots uit handen geslagen: voortaan gebeurde dat in China. Algemeen directeur Wenes: “Uit zo’n voorval trek je lessen. Onlangs kreeg ik van een klant de vraag om een bijkomende confectie-opdracht aan te nemen. Noch wijzelf, noch collega’s die we polsten, konden dat echter bolwerken. Het risico dat we die klant helemaal zouden verliezen, wilden we ook niet lopen. Daarom testen we nu uit of wij zelf de opdracht misschien kunnen uitbesteden in Marokko.” Wat uiteraard kritiek van de vakbonden uitlokt: een beschutte werkplaats die een stuk productie delokaliseert naar een lagelonenland? Geef toe, het klinkt vreemd.

Ook de Werkplaats Aangepaste Arbeid Kortrijk ( WAAK) – ‘s lands grootste beschutte werkplaats, met 1500 werknemers en 1,5 miljard frank omzet – voelt de concurrentie uit lagelonenlanden. In 1993 verloor WAAK de orders van Siemens in Berlijn aan een Hongaars bedrijf: 100 jobs in Kuurne waren daardoor bedreigd. Het uitbouwen van de metaalafdeling – een investering van een half miljard – was het antwoord.

Maar investeringen

zijn vandaag moeilijker om dragen. Besparingsmaatregelen van de Vlaamse overheid uit 1990 maken dat de vroegere subsidies naar rato van 60% voor aankoop van grond, gebouwen, machines en meubilair sedertdien nagenoeg volledig zijn drooggelegd. “In de praktijk brengt dat mee dat we ons al eens tevreden moeten stellen met de aanschaf van tweedehandse machines,” zucht Luc Ysebaert, algemeen directeur van vzw WAAK. Op het industrieterrein van Heule-Kuurne doet WAAK assemblageactiviteiten, metaalbewerking en vooral productie van kabelbomen voor de automobiel- en de witgoedsector. Belgische klanten zijn onder meer VolvoGent, Barco, Daikin en Novy; maar 60% van de omzet komt van buitenlandse klanten, waaronder Volvo Zweden en de Duitsers Miele en Vaillant. Met Volvo is er een EDI-link, er wordt sequentieel geleverd, en WAAK heeft de vereiste Iso-certificering gehaald. “Ja, naar buiten uit zijn we niet of nauwelijks te onderscheiden van een reguliere onderneming,” geeft Ysebaert toe. “Alleen: indien we echt als een gewoon bedrijf opereerden, zouden we al lang een vestiging hebben in Polen of zo. Maar van binnen, in onze arbeidsorganisatie en onze benadering van de werknemers zijn we heel anders. Dat werken volgens de wetten van de markt is nog altijd slechts een middel om het eigenlijke doel, de tewerkstelling en integratie van gehandicapten, te realiseren. Al wordt ook dat de jongste jaren door de overheid bemoeilijkt.”

Alfons Weltens beaamt: “De evaluatiecommissies waar mindervaliden moeten passeren vóór ze in een beschutte werkplaats aan de slag kunnen, hebben als opdracht de mensen zoveel mogelijk toch naar het normale economische circuit te loodsen – waar een werkgever dankzij CAO 26 loonsubsidies ontvangt bij het tewerkstellen van een gehandicapte. Dat brengt mee dat de BW’s nog moeilijk de ‘betere’ gehandicapten – zeg maar de fysieke en zintuiglijk gehandicapten – kunnen aanwerven, die in het bedrijf pionfuncties kunnen vervullen en de anderen kunnen meetrekken.” Een gevolg is dat de BW’s meer niet-gehandicapten gaan aanwerven – het aandeel “validen” in het productiepersoneel bedraagt voor de hele sector nu al zo’n 4%. Maar dat was toch de bedoeling niet?

RAF PAUWELS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content