Wikken en wegen

Gisteren, 7 oktober, vergaderden de sociale partners over de loonnorm. Op 12 oktober gaan ze opnieuw in conclaaf. Aanvaarden ze de door de technici voorgestelde 5,9% loonsverhoging voor de volgende twee jaar? Dat is lang niet zeker: het wordt voor werkgevers en vakbonden wikken en wegen. En ook voor u, tenminste wanneer u al had gepland om met de ‘loonsverhoging’ een nieuwe reeks aankopen te doen. Volg de gids door het moerassige onderhandelingsveld.

Op 24 september 1998 bereikten de sociale partners in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven ( CRB) een akkoord over het “technisch verslag” inzake de “maximaal beschikbare marges” voor de loonkostenontwikkeling. In de komende twee jaar zouden de Belgische loonkosten niet sneller mogen stijgen dan met 5,9%. Aangezien de gecumuleerde inflatie (en dus de indexaanpassing) in 1999-2000 op 3,1% wordt geschat en een ‘baremieke’ loonstijging met 1% ook tot de verwachtingen behoort, schat het CRB-verslag de ruimte voor reële loonsverhogingen op twee keer 0,9%. Wie de 20ste eeuw hoopt af te sluiten met een flink aangedikt loonzakje, moeten we dus teleurstellen. Indien de Belgische loonkosten in 1999-2000 met 5,9% zouden toenemen, zouden ze tussen 1997 en 2000 gelijke tred houden met het gewogen gemiddelde van onze drie belangrijkste handelspartners Duitsland, Frankrijk en Nederland.

Nogal wat media bestempelen het akkoord binnen de CRB als een grote verrassing. Tot voor kort heette het dat er dit jaar geen interprofessioneel akkoord zou komen tussen de sociale partners. Is het ijs nu gebroken? Komt er dan toch wat van?

Ho maar, geen overhaast enthousiasme alstublieft. Het akkoord over het technisch verslag van de CRB is eigenlijk helemaal geen verrassing. Voor een goed begrip moeten we twee jaar terug in de tijd. Vakbonden en werkgevers kwamen er toen niet uit omdat ze bleven twisten over de interpretatie en de betrouwbaarheid van de cijfers. Die impasse werd pas doorbroken nadat de sociale partners eerder dit jaar een akkoord sloten over de te volgen methodologie. Vanaf dat moment stond het in de sterren geschreven dat de CRB tot een technisch verslag zou komen dat de sociale partners prompt zouden goedkeuren. Niks verrassing dus.

De grote zuivering

Het methodologisch akkoord van de CRB kwam er nadat drie professoren alle cijferreeksen hadden gecontroleerd en uitgezuiverd. De CRB hanteert voor “loonkosten” twee concepten: enerzijds de loonkosten per werknemer uitgedrukt in voltijdse equivalenten (zodat rekening wordt gehouden met het fenomeen deeltijdse arbeid) en anderzijds de loonkosten per werknemer per uur (zodat ze kunnen worden vergeleken met andere landen, waar andere arbeidstijden gelden). Zoals blijkt uit de tabel (Waar komt de loonnorm van 5,9% vandaan?) verschillen de loonkosten per arbeidsuur naargelang cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) dan wel van het Europees statistisch bureau Eurostat worden gebruikt.

Feestdagen tijdens het weekend zijn een typisch voorbeeld van het soort monnikenwerk dat de drie professoren leverden. We geven een voorbeeldje: in 1988, een schrikkeljaar, vielen er in Frankrijk twee feestdagen tijdens een weekend. Die dagen werden niet gerecupereerd, waardoor de totale arbeidsduur dat jaar met drie dagen werd uitgebreid en de loonkosten per arbeidsuur bijgevolg goedkoper werden. Corrigeert men de arbeidsduur niét bij dit soort van toevalligheden, dan komen de berekeningen op losse schroeven te staan. “Als men nu geen consensus over het technisch verslag had kunnen bereiken, dan had het nooit gekund,” zegt een waarnemer.

Ondanks de aanzienlijke methodologische inspanningen blijft het een feit dat de CRB-berekeningen nog steeds vooral zijn gebaseerd op schattingen, met alle onzekerheden vandien. Het technisch verslag stelt dan ook dat “de loonkostenontwikkeling in 1997-2000 per voltijdsequivalent en per uur (…) niet gesteund is op geobserveerde gegevens, noch voor België, noch voor de referentielanden (…) en dus aan een zekere onzekerheid onderworpen is, gezien de trendmatige extrapolaties ( nvdr – inzake arbeidsduur) voor de jaren na 1997.” Ook waarschuwt het verslag expliciet voor de gevolgen van de crisissituatie in Zuidoost-Azië, Rusland en Latijns-Amerika. Mee omwille van het almaar dreigender karakter van die crisissen is het ontbreken van afdoende correctiemechanismen in de loonkostenontwikkeling des te betreurenswaardiger (zie kader: Wet op krukken).

Komt de norm er of niet?

Hoe omzichtig ook te hanteren, de 5,9% van de CRB ligt nu op tafel. Dat betekent echter niet dat deze 5,9% nu ook automatisch de nieuwe loonnorm wordt. Met dit cijfer als richtsnoer moeten de sociale partners nu de finale loonnorm voor de periode 1999-2000 vastleggen. Die onderhandelingen zijn gisteren, 7 oktober, van start gegaan. Op 12 oktober ontmoeten de sociale partners elkaar opnieuw om te zien hoe diep het water eigenlijk is. Komt er geen akkoord tegen 31 oktober, dan neemt de regering het roer over. Van belang is te noteren dat de wet voorziet dat de sociale partners eventueel uitstel kunnen vragen voor hun eigen onderhandelingen tot 24 november, dat is twee maanden na de publicatie van het CRB-verslag. Eens aan zet, doet de regering een bemiddelingsvoorstel. Wordt dat niet aanvaard, dan kan de regering zelf trancheren. Kan, en niet moet. “Dit is de grootste zwakte van de loonnorm,” zo luidt het aan de werkgeverskant.

Het is net die kan die de vakbonden in de kaarten speelt. Zij willen weg van de interprofessionele loonnorm en terugkeren naar de contractuele sectorale vrijheid. De sectoren krijgen het CRB-cijfer mee als richtsnoer en beslissen voor zichzelf hoe groot de loonmarge mag zijn. We zijn wijs en groot genoeg om te weten wat we moeten beslissen, zo klinkt het aan vakbondszijde.

De werkgevers

twijfelen daar echter aan en staan niet te springen om plots over te schakelen van een imperatieve norm naar de volledige vrijheid. Zij beschouwen de 5,9% als een maximum en willen beveiligingssystemen ingebouwd zien. Er moeten correctie- of bijsturingsmechanismen zijn die in werking treden wanneer de loonkostenontwikkeling uitloopt op de buurlanden. Die evaluatie a posteriori moet blijven, en misschien kan dan het imperatieve (wie de norm overschrijdt, moet administratieve boetes betalen) wegvallen. Die bedenking is te horen bij de werkgevers. De vakbonden zijn bereid correctiemechanismen te aanvaarden. Op 7 en 12 oktober zal blijken in hoeverre vakbonden en werkgevers elkaar kunnen vinden inzake die knipperlichten.

De schaduw van de regering

Met het doorschuiven van de discussie naar de sectoren proberen de vakbonden een paar andere hete hangijzers mee door te schuiven naar het sectorale niveau. Er zijn immers nog meer delicate dossiers dan de 5,9%. Zo is er bijvoorbeeld de vraag welke elementen allemaal worden meegeteld als loonkosten bij het bepalen van de loonmarge. Tellen vormingskosten mee? Tellen kosten verbonden aan systemen van arbeidsherverdeling mee? Neen, zeggen de vakbonden. En zo hopen ze een reële marge voor loonsverhogingen te behouden. Ja, stellen echter de werkgevers. En zo hopen zij geen averij op te lopen inzake competitiviteit. Diezelfde werkgevers willen dan weer de groepsverzekeringen, de aandelenplannen en de voorziene verlaging van de werkgeversbijdragen buiten de norm houden. Op die manier kunnen ze bedrijven uit bloeiende sectoren de kans geven hun personeel deftig te verlonen. In deze tweedeling lijkt geen akkoord mogelijk, daar zijn alle waarnemers het over eens.

Minister van Arbeid en Tewerkstelling Miet Smet (CVP) ventileerde haar mening al een tijdje terug: vorming, gelijkschakeling tussen man en vrouw en aanvullende pensioenen blijven nagenoeg volledig buiten de norm; al de rest (lees: arbeidsherverdeling) valt binnen de norm. Daarmee weten de sociale partners wat de regering zal doen als ze het dossier krijgt doorgeschoven. Die wetenschap zal drukken op de onderhandelingen. Wie van de twee partners, vakbonden of werkgevers, vindt zich het best terug in de voorstellen van de regering? Geen van beide, zo lijkt. Zodat de onderhandelingen toch door beide partijen serieus worden aangevat. Een akkoord is dus zeker niet onmogelijk, maar niet over een loonnorm. Wel over een geliberaliseerde loonnorm, of noem het een genormeerde onderhandelingsvrijheid. Alles hangt ervan af of de werkgevers ver genoeg kunnen afstappen van een imperatieve norm en of de vakbonden genoeg toegevingen kunnen doen op de sectorale vrijheid. De schaduw van eerste minister Jean-Luc Dehaene (CVP) zou hen wel eens in de goede richting kunnen duwen.

De vraag is dan

of de sectoren de geboden vrijheid aankunnen. De vorige sectorale onderhandelingen waren opvallend matig, verdedigen de vakbonden. Niet ten onrechte, heel wat akkoorden bleven zelfs iets onder de norm van 6,1%. Of men, naar Nederlands voorbeeld, ruimte wil scheppen voor een structurele versterking van de tewerkstelling in samenhang met een versterking van de rendabiliteit van de ondernemingen, is nog een andere vraag. Onderzoek van de socialistische textielcentrale doet wel twijfelen. 50% van de ondervraagden verkiest loonsverhoging boven arbeidsduurverkorting, 50% het omgekeerde. 75% van de voorstanders van een kortere werkweek wil helemaal geen concessie doen op het vlak van flexibiliteit. In die context is het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst die voldoende concurrentiële waarborgen biedt niet vanzelfsprekend. Met de dreigende wereldrecessie ligt er een zware taak op de schouders van de sociale partners.

GUY CLÉMER GUIDO MUELENAER

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content