Wetgever snelt steden en gemeenten te hulp

De wetgever is dan uiteindelijk toch tussengekomen om steden en gemeenten te hulp te snellen die het tarief van de aanvullende gemeentebelasting laattijdig hebben goedgekeurd. Steden en gemeenten mogen bovenop de personenbelasting een aanvullende gemeentebelasting heffen. Enkele gemeenten doen dat niet. Het beroemdste voorbeeld is Knokke. Daar bedraagt het tarief van de aanvullende gemeente-belasting sinds mensenheugenis ‘0’ %. Hetzelfde geldt trouwens ook in Koksijde. Het maakt deze kustgemeenten bijzonder aantrekkelijk voor personen die binnen de landsgrenzen op zoek zijn naar een verlichting van de belastingdruk.

De inwoners van de meeste andere steden en gemeenten hebben minder geluk. Zij betalen wel aanvullende gemeentebelasting, meestal tegen een tarief van ongeveer 7 à 8 %. Zoals de personenbelasting zelf, moet ook de aanvullende gemeentebelasting jaarlijks worden vastgesteld of bekrachtigd. Maar wat de aanvullende gemeentebelasting betreft, was het niet duidelijk wanneer dit moest gebeuren. Nog voor het einde van het inkomstenjaar? Of volstond het dat het tarief werd vastgesteld voor het einde van het aanslagjaar (dit is het jaar dat op het inkomstenjaar volgt)?

De problematiek is vooral na de jongste gemeenteraadsverkiezingen aan de oppervlakte gekomen. Die vonden in de herfst plaats. In veel steden en gemeenten waar een nieuwe bestuursmeerderheid moest worden gezocht, slaagde men er niet in het belastingreglement nog voor het einde van het jaar goedgekeurd te krijgen. Het werd later, na afloop van het inkomstenjaar, maar nog wel in de loop van het aanslagjaar goedgekeurd.

Enkele wakkere burgers hebben zich een tijdje geleden al in deze problematiek vastgebeten. Zij hielden vol dat een tarief dat na afloop van het inkomstenjaar wordt vastgesteld, onwettelijk is en niet mag worden toegepast. De rechtspraak reageerde verdeeld. Maar het Hof van Cassatie zette begin dit jaar de puntjes op de i. Een aanvullende gemeentebelasting die na afloop van het inkomstenjaar wordt vastgesteld, heeft terugwerkende kracht en kan bijgevolg niet voor het betrokken aanslagjaar worden toegepast.

In het parlement hebben vele vroede vaderen zitting. Bijgevolg is het niet verwonderlijk dat verschillende onder hen, van meerderheid en oppositie, de handen in elkaar geslagen hebben om het probleem voor het verleden én voor de toekomst te regelen.

Wat de toekomst betreft, staat voortaan in de wet uitdrukkelijk te lezen dat steden en gemeenten tijd krijgen tot 31 januari van het aanslagjaar om het reglement in werking te laten treden waarbij het tarief van de aanvullende gemeentebelasting wordt vastgesteld. Slagen zij daar niet tijdig in, dan zal voortaan aanvullende gemeentebelasting geheven worden tegen het tarief dat voor het vorige aanslagjaar van toepassing was.

En wat met het verleden? De wetgever verleent de steden en gemeenten die in het recente verleden in de fout zijn gegaan door het tarief te laat vast te stellen als het ware amnestie. Hun zonden worden vergeven. De wetgever zegt immers uitdrukkelijk dat voor de aanslagjaren 2001 tot en met 2007 rekening moet worden gehouden met het tarief dat voor het einde van het aanslagjaar is vastgesteld. Hij bekrachtigt bovendien de aanvullende gemeentebelasting die tegen het aldus vastgestelde tarief voor die aanslagjaren is toegepast.

Maar de bekrachtiging geldt enkel in de mate dat de aanvullende gemeentebelasting bekritiseerbaar zou zijn omdat het tarief ervan te laat is vastgesteld. Zij geldt niet voor andere grieven die eventueel ten aanzien van de toegepaste aanvullende gemeentebelasting zouden kunnen worden ingeroepen.

Daarmee lijkt het doek gevallen te zijn over het probleem van de aanvullende gemeentebelasting. Weliswaar hebben talrijke inwoners van een stad of gemeente die het tarief van hun aanvullende gemeentebelasting te laat hebben vastgesteld, bezwaar ingediend of ze zijn een rechtszaak begonnen in de hoop de belasting alsnog terug te krijgen. Maar veel valt daar niet van te verwachten. De wettelijke regeling waarbij de spons over het verleden wordt gevaagd, geldt ook voor hangende betwistingen.

Men kan natuurlijk hardnekkig verder procederen. Maar in veel gevallen zal het sop de kool niet waard zijn. Meestal gaat het om bescheiden bedragen. Bovendien is succes niet gegarandeerd. In het verleden is al wel geoordeeld dat de wetgever niet zonder meer met terugwerkende kracht mag ingrijpen in de loop van hangende geschillen. Maar er is tevens geoordeeld dat hij dat wel mag als er buitengewone omstandigheden voorhanden zijn. Wie met succes verder wil procederen, zal dus moeten kunnen aantonen dat – wat de aanvullende gemeentebelasting betreft – geen buitengewone omstandigheden de tussenkomst van de wetgever hebben kunnen rechtvaardigen. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content