Welke meesters voor de burger?

Het nieuwe jaar was voor het lokale bestuursniveau meteen ook de start van een nieuwe legislatuur. Daar ging een pittig voorspel aan vooraf: een kiescampagne gekruid door een rist (nieuwe) BV’s, eindeloze rondjes postjesjagen in Antwerpen, een vaudeville in Vilvoorde. Het gaat sterk in de richting van opnieuw zes jaar dorpspolitiek die ons doet denken aan Wij, Heren van Zichem en andere Vlaamse folklorefeuilletons.

Het lokale bestuursniveau verdient beter. Het is een bestuursniveau dat weegt, in concrete dingen, van veilig verkeer en de aanleg van fietspaden tot het aanbieden van betaalbare woningen, een zwembad, een rusthuis. Gemeenten zijn ook belangrijke spelers in het economische veld. Ze leveren vergunningen aan ondernemingen. Ze bepalen waar economische activiteit verder kan worden ontwikkeld, zoals zij thans het lot van tal van zonevreemde bedrijven in handen hebben, en leggen industrieterreinen aan. Gemeenten heffen aanzienlijke belastingen op bedrijven (voor alle Vlaamse gemeenten samen zowat 24 miljard frank). Ze zijn de belangrijkste bron van vermogensbelastingen, via de opcentiemen op de onroerende voorheffing, en wegen onrechtstreeks op de loonkosten via aanzienlijke opcentiemen op de personenbelasting.

De lokale besturen beïnvloeden niet alleen het bedrijfsklimaat, maar draaien ook zelf mee in het economische gebeuren. Als investeerders zijn ze goed voor zowat de helft van alle overheidsinvesteringen (zo’n 100 miljard frank in 1999). Als leveranciers van goederen en diensten via een netwerk van intercommunales voor nutsvoorzieningen en streekontwikkeling laten ze de federale en regionale overheidsbedrijvigheid verbleken (de gemeentelijke bedrijfsparticipaties werden onlangs door het Planbureau geraamd op ruim 400 miljard frank).

De ‘hogere overheden’ vertonen de tendens om de lokale besturen met steeds meer taken te belasten, van politie en veiligheid tot werkgelegenheid en de opvang van asielzoekers. Het lokale bestuur heeft onmiskenbare voordelen: dicht bij de burger kent het zijn wensen en, vooral, geniet het diens vertrouwen meer dan andere besturen. Maar het is evenzeer duidelijk dat bepaalde taken de gemeente boven het hoofd stijgen en samenwerking met andere gemeenten of hogere besturen zich opdringt, zoals voor politie, maar ook voor aspecten van ruimtelijke ordening of bepaalde economische functies.

Er is nood aan een nieuw evenwicht tussen het lokale en centrale gezag in Vlaanderen, een interne Vlaamse staatshervorming. Die werd ook aangekondigd in het Vlaamse regeerakkoord: “Voor de drie rechtstreeks verkozen overheidsniveaus – Vlaanderen, provincies, lokale besturen – moet op korte termijn duidelijkheid komen over hun kerntaken”. De Vlaamse regering beschikt daartoe straks over alle instrumenten, gezien de politiek overeengekomen regionalisering van gemeente- en provinciewet.

Ondertussen heeft de Vlaamse regering wel al een ontwerpdecreet op de intercommunale samenwerking klaar. Voorbarig: het scherpstellen van de gemeentelijke kerntaken moet daar logischerwijze aan voorafgaan. Voorbarig ook omdat het komaf maakt met gemengde intercommunales (waarin lokale besturen met privé-partners samenwerken) terwijl het geplande nieuwe kader voor publiek-private samenwerking (PPS) nog niet klaar is. In het kerntakendebat staat uiteraard ook een nieuw evenwicht tussen de openbare en de privé-sector centraal.

Hierbij alvast enkele bekommernissen die bij de interne Vlaamse staatshervorming moeten vooropstaan.

Het fiscale beleid van de gemeenten mag geen afbreuk doen aan dat van de centrale overheid. Het politieke bedrijf in zijn geheel zou nog verder aan geloofwaardigheid inboeten als de federale-regionale politiek van lastenverlaging wordt gecounterd door lokale lastenverhogingen.

Bedrijfsbelastingen horen eerder thuis op het niveau van het Vlaams Gewest, als instrument van het economische beleid waarvoor het gewest bevoegd is. De gemeenten hebben paradoxaal genoeg vandaag meer vat op de bedrijfslasten dan het gewest.

Een nieuw juridisch kader moet de intergemeentelijke samenwerking bevorderen op die vlakken waar belangrijke schaalvoordelen mogelijk zijn, niet alleen inzake streekontwikkeling maar ook inzake aankoop en levering van goederen en diensten.

Er moet een duidelijker onderscheid komen tussen de gemeentelijke taak van algemeen belang enerzijds en de exploitatie van nutsbedrijven anderzijds. Dat onderscheid is veel relevanter dan dat tussen gemengde en zuivere intercommunales. Er is daarbij nood aan een nieuw kader voor PPS, ook voor het lokale bestuur.

De rol van de gemeente in bepaalde nutssectoren moet in vraag worden gesteld. De versnippering over een waaier van intercommunales en het gebrek aan expertise en knowhow vanuit de gemeentebesturen botsen met de nood aan schaalgrootte en efficiëntie voor nutsbedrijven om mee te draaien in de steeds meer internationale markt. Waar er publieke belangen in deze sectoren te verdedigen zijn, kan dat ook via andere kanalen van marktregulering.

In het streekontwikkelingsbeleid dient beleidsvoorbereiding, beleidsbeslissing, uitvoering en exploitatie beter gescheiden. In de beleidsvoorbereiding dringt zich samenwerking op tussen gemeenten maar ook met de sociaal-economische actoren en de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen.

Inzake ruimtelijke ordening wordt de versterkte autonomie van de lokale besturen best ingebed in een Vlaams kader voor het ruimtelijk economisch beleid waaraan minister van Economie en Ruimtelijke Ordening Dirk Van Mechelen (VLD) werkt.

Het lijstje is niet exhaustief. Zoals met die andere staatshervorming zal ook deze interne Vlaamse hervorming allicht in stappen verlopen.

De auteur is adjunct-directeur van de studiedienst van het Vlaams Economisch Verbond.

jan van doren

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content