We worden kwetsbaar

Erik Bruyland Erik Bruyland is senior writer bij Trends.

De afzetmogelijkheden van onze producten worden aangevreten door verschuivingen in Europa en concurrentie van nieuwe handelsnaties. Een script om te overleven, moet elk bedrijf zelf uittekenen. Een wetenschappelijke studie reikt, op vraag van het VBO, toekomststrategieën aan.

Vanaf wanneer begint het economisch weefsel zich te ontrafelen ? Als het ondernemingsklimaat in een land buitenlandse investeerders afschrikt en hen doet neerstrijken in de buurlanden. En erger nog, wanneer ook de meest dynamische eigen bedrijven gunstiger oorden beginnen op te zoeken voor hun kernactiviteiten, productontwikkeling en onderzoek.

Zover is het nog niet gekomen in België. Maar de afbouw van industrie en (zelfs) diensten zou wel eens vlugger in een stroomversnelling kunnen komen dan verwacht. Onze bedrijven moeten zich beter wapenen tegen snelle veranderingen in de wereldeconomie.

De opkomst van Azië en de delokalisatie van onze bedrijven naar opkomende markten hoeven nochtans geen bedreiging te zijn. Integendeel. België heeft troeven, zijn hooggeschoolde bevolking of zijn strategische ligging in Europa bijvoorbeeld. Maar die troeven worden niet optimaal benut en onder het geweld van dynamische nieuwe marktspelers kunnen ze aan belang inboeten. Dat is de boodschap van de studie De internationale positie van de Belgische economie in toekomstperspectief door professor Filip Abraham ( KU-Leuven) en Nancy Verret (economist van Generale Bank). De onderzoekers werkten in opdracht van het Verbond van Belgische Ondernemingen ( VBO) en confronteerden hun bevindingen met verschillende bedrijfsleiders en hoge ambtenaren.

Naast de pluspunten focussen Abraham en Verret vooral op pijnpunten en zwakheden in ons industrieel weefsel. “We kozen bewust voor een andere benadering om internationale competitiviteit te definiëren dan de macro-economische analyse van wisselkoersen, muntbeleid, arbeidskost en dergelijke,” zegt Filip Abraham. “De wereldeconomie ontwikkelt zich meer en meer naar een systeem van handelsblokken, waarbij de meest in het oog springende groeidynamiek buiten West-Europa plaatsvindt. Hoe kunnen onze bedrijven op de nieuwe groeimarkten van Oost-Europa en het Verre Oosten hun deel van de koek binnenhalen en tegelijk hun marktaandelen in de Europese thuismarkt consolideren ? Die uitdagingen bekijken we door de bril van de bedrijfsleider. Met welk soort producten en diensten en in welke landen kunnen we vandaag en vooral morgen sterker staan ? Daarnaast maar wel complementair is de overheid medeverantwoordelijk om de juiste lijnen uit te zetten voor de toekomst.”

AANPASSING PRODUCTIEPAKKET.

De diagnose is niet nieuw : het Belgisch industrieel productaanbod is relatief weinig innovatief en bestaat voor 61 % uit halffabrikaten : goede, klassieke, rijpe producten. Om de handicap van de hoge arbeidskosten te overwinnen, kozen onze bedrijven voor gestandaardiseerde kapitaalintensieve productieprocessen. Het was een succesvolle strategie, gekenmerkt door hoge arbeidsproductiviteit en doorgedreven procesinnovaties. De keerzijde was arbeidsuitstoot en een kwetsbaarheid die met de dag groter werd. Gestandaardiseerde productieprocessen zijn immers imiteerbaar door de nieuwe concurrenten op de wereldmarkt. En ze zijn ook verplaatsbaar. Technologische vernieuwingen en informatisering, toenemende liberalisering en deregulering versnellen die beweging.

Abraham en Verret bepleiten een omschakeling naar meer hoogwaardige activiteiten. Er moeten specifieke marktniches geselecteerd worden. Dat kan zelfs in traditionele sectoren door niet te concurreren op prijzen, maar veeleer op kwaliteit : geen handdoek uit Pakistan die opkan tegen een handdoek van Santens, idem dito voor luxetapijten, chocolade of diamant. Maar onze industrie moet zich vooral actiever richten op hoogtechnologische producten die minder voor internationale concurrentie gevoelig zijn.

De groeiende malaise kan in de nabije toekomst dramatisch worden, omdat nu al het Europese handelsblok op technologisch gebied onder toenemende druk staat : de combinatie van hoge scholingsgraad, stijgende productiviteit, explosieve marktgroei en relatief lage arbeidskost, heeft een spectaculaire ommekeer teweeggebracht in de hoogtechnologische balans van de Europese Unie met de 15 meest competitieve ontwikkelingslanden (buiten de vier Aziatische Tijgers zijn dat Argentinië, Brazilië, de Filipijnen, India, Indonesië, Israël, (ex-)Joegoslavië, Macao, Maleisië, Mexico en Thailand).

Statistieken over patenten en uitgaven voor O&O tonen dat België geen uitgesproken technologisch profiel heeft. Bovendien vermindert het doorsijpelingseffect van Duitse en Franse onderzoeksresultaten naar de Belgische industrie omdat Europa als dusdanig aan innovatieve slagkracht verliest.

MENSELIJK KAPITAAL.

De Belgische paradox een goed opgeleide beroepsbevolking, kwaliteitsonderwijs en technologische deskundigheid die nochtans niet resulteren in technologische vernieuwingen is evenzeer bekend. Mogelijke verklaringen ? Gekwalificeerde mensen worden meer ingezet in procesvernieuwing dan voor productinnovatie. Of : ze vloeien af naar de dienstensector (transport, financiële diensten, publiciteit) waarin België internationaal wel hoog scoort vooral rond de attractiepolen Brussel (zetel van de EU) en Antwerpen (havengebonden activiteiten).

Een intensievere inzet van gekwalificeerde mensen in bestaande en nieuwe uitvoerindustrieën kan geen probleem zijn, stellen de onderzoekers, maar men moet ook de hersenvlucht indijken. Er zijn onvoldoende fiscale incentives om getalenteerde mensen aan te trekken, laat staan te verhinderen dat ze uitwijken. De kostprijs voor onderzoekers is bij ons duidelijk hoger dan in de buurlanden. We zullen een kritisch punt bereiken als ook de ondernemingen met hun kennisintensieve activiteiten over de grens trekken.

België mag dan in de dienstensector een bevredigende internationale positie bekleden, ook hier zal de internationale concurrentie zich over afzienbare tijd even sterk laten gelden als voor onze industrie. Komt daarbij dat als dienstenbedrijven zoals Merit, Belgiës grootste callcenter, ondervinden dat ze hier niet langer competitief kunnen functioneren, ze hun activiteit naar elders overbrengen (zie Trends van 23 mei jl.). Sommige distributiecentra verhuisden reeds naar Nederland.

Feitelijk vervaagt het onderscheid tussen diensten en industrie. Productdifferentiatie leidt automatisch tot een meer gepersonaliseerde dienstverlening : wie een hoogstaande machine exporteert, verkoopt er meteen zijn service bij. “Diensten en industrie zijn steeds nauwer vervlochten in een toekomstgerichte nichestrategie, waarin hooggeschoolden maximaal hun talenten moeten kunnen benutten en waar minder geschoolde arbeid op een productieve wijze kan worden ingeschakeld,” zegt Abraham.

DELOKALISATIE.

Onze bedrijven moeten een toekomstgerichte productkeuze maken en een nichestrategie uitstippelen. Daarmee staan ze voor een dubbele uitdaging : in de nieuwe expanderende markten doordringen, en tegelijkertijd de positie op de traditionele Europese thuismarkt niet verliezen.

De globalisering van de wereldeconomie gaat gepaard met de vorming van handelsblokken. Het Europese handelsblok zal bestaan uit de EU, de Scandinavische Efta-landen en Zwitserland plus de voormalige Oostbloklanden. De Belgische export concentreert zich nog steeds voor 74 % binnen de EU, al zit de uitvoer naar Midden-Europa in de lift en gaat sinds 1993 ook onze uitvoer naar de snelgroeiende Aziatische landen omhoog.

Zegt Abraham : “Onze thuismarkt van morgen (het Europese handelsblok) en de verre export vergen een verschillende strategische aanpak. Oost-Europa zal zich progressief toeleggen op producten met meer toegevoegde waarde. De integratie van Oost-Europa in het Europees handelsblok is onafwendbaar, wat zijn weerslag zal hebben op de competitiviteit van ons product- en dienstenaanbod. Het komt er dus op aan strategieën te volgen om deze marktaandelen te behouden. We moeten er ons echter van bewust zijn dat de positie van België als vanzelfsprekende kern van een economische agglomeratie in Europa onder druk staat. Opmerkelijk is dat Belgische bedrijven vooral naar Frankrijk, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk delokaliseren. Tegen deze vorm van delokalisatie kan de overheid ingaan door een aangepast omgevingsbeleid. Een sectorieel beleid, zoals in de jaren zeventig, is nefast en uit den boze.”

Delokalisatie van bedrijven moet echter niet gedramatiseerd worden. Een studie van het Planbureau uit 1994 toont aan dat het fenomeen erg klein is (verantwoordelijk voor maar 10 % verlies aan arbeidsplaatsen tussen ’85 en ’94), beperkt tot een aantal sectoren (textiel, kleding, schoenindustrie, houtbewerking) en dat het initieel uitvoerverlies van producten ruim gecompenseerd wordt door nieuwe exportstromen tussen het Belgisch moederbedrijf en het filiaal in Oost-Europa. “Delokalisatie naar de verder afgelegen groeimarkten vormt een noodzakelijk onderdeel van een toekomstgerichte strategie,” stelt Filip Abraham. “Gezien de kleinere schaal van vele Belgische bedrijven is inschakeling in internationale netwerken voor het bekomen van internationale contracten of het sluiten van joint ventures met lokale partners een aangewezen strategie, vooral in het Verre Oosten. Door directe investeringen verzekert het moederland zich van toekomstige afzet en van een vraag naar de activiteiten van zijn dienstensector.”

ERIK BRUYLAND

FILIP ABRAHAM (KU-LEUVEN) De positie van België als vanzelfsprekende kern van economische agglomeratie staat onder druk.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content