Wat verdient uw bankier?

Belgische banken verdienen op elke honderd frank die ze binnenkrijgen, vier frank. Luxemburgse banken houden gemiddeld zes frank winst over, zo blijkt uit de nieuwe ‘Trends Top Finance’. Geen enorme bedragen dus, maar aangezien de inkomsten groot zijn…

De recente tribulaties rond de tarifering van een aantal bankdiensten, samen met de comfortabele winstcijfers die de meeste banken afficheren, hebben de oude karikatuur van de bloedzuigende bankier weer nieuw leven ingeblazen. Maar is dat beeld wel terecht? Naar aanleiding van de Trends Top Finance, die deze week van de persen rolt, hebben we de werkingsmiddelen en inkomensstructuur van de Belgische en Luxemburgse banken onderzocht. Daarbij vallen onmiddellijk de verschillen op tussen de Belgische en Luxemburgse activastructuur, de structuur van de resultatenrekening en klantendeposito’s (zie tabel: De banken van hier, en elders…). Maar ook binnen elk land afzonderlijk bestaan er grote individuele afwijkingen van de nationale norm (zie tabel: Nettobankproduct).

Geld komt en gaat

De werkingsmiddelen van de banken komen in essentie voort van de fondsen die hun door het cliënteel ter beschikking worden gesteld, hetzij in de vorm van deposito’s, hetzij door de aankoop van obligaties of kasbons. Gebleken is dat de klant steeds beter ingelicht en steeds minder trouw is. Een fractie van een interestpercent volstaat al om zijn houding te wijzigen. In een poging om zijn funding te herstructureren ten voordele van het depositoboekje, bood het Gemeentekrediet bijvoorbeeld van maart tot oktober een basisinterest aan die een half percentpunt hoger lag dan de norm. Het boekte voor dat type van belegging meteen een aanwas van 25%, meer dan het nationale gemiddelde.

Meer aanlokkelijke vooruitzichten kunnen het spaargeld ook buiten de balans leiden. Dat gebeurde in 1996, toen de onstuitbare neergang van de interesten enorme bedragen naar de aandelen, de verzekeringscertificaten en andere gemeenschappelijke beleggingsfondsen trok. Het resultaat was dat aanzienlijke sommen uit de jaarrekeningen werden gelicht. KB Lux slaagde er nochtans in om de daling van de post schulden aan cliënten te beperken, dankzij “het opmerkelijk succes van ons spaarboekje dat nu in vijf deviezen beschikbaar is”. De resultatenrekening werd daardoor overigens opgepept omdat elke belegging in waardepapieren ten koste van cash, aanleiding geeft tot commissielonen. Die storm op de gemeenschappelijke beleggingsfondsen is uiteraard aanzienlijker in het groothertogdom dan bij ons. Ons land telt afgerond 100 beleggingsfondsen naar Belgisch recht. In Luxemburg is dat 13 keer meer en die fondsen totaliseerden eind 1996 gezamenlijk een netto-activa van 12.450 miljard frank, een stijging van 18% tegenover het voorgaande boekjaar.

Einde van de melkkoe?

De goedkope middelen worden gevormd door de zichtrekening (14% van het totaal) en vooral het spaarboekje, dat een kwart van de schulden ten opzichte van het cliënteel vertegenwoordigt en de grote melkkoe van de Belgische bankiers blijft. Maar die krijgsbuit zou wel eens kunnen wegsmelten met de intrede van de euro. Het argument dat meestal naar voor wordt gehaald om het fiscaal gunstig regime van het spaarboekje te verantwoorden, was dat in een zo schuldenbeladen land als het onze, ervoor moest worden gezorgd dat de interesten op de staatsobligaties niet naar boven worden gestuwd. Als de Belgische frank verdwijnt en de monetaire politiek vanuit Frankfurt wordt geleid, valt dat argument vanzelf weg. Want hoe kan men op dat ogenblik verantwoorden dat een Belg die een spaarboekje opent in zijn eigen land nog een fiscaal voordeel zou krijgen terwijl hij daarvan geen gebruik meer kan maken als hij een boekje in het buitenland opent? Ook de sociale rol van het spaarboekje wordt steeds minder verdedigbaar: er zijn immers 20 miljoen spaarboekjes op een bevolking die de helft kleiner is.

Kampioenen

Zichtrekeningen. De marktleiders van de zichtrekeningen zijn de BBL (waar ze 23% van de schulden ten opzichte van het cliënteel uitmaken), de Generale Bank (21%) en de Kredietbank (17%).

Spaarboekje. De koning van het spaarboekje, met 38% van de klantendeposito’s, is de ASLK-Bank. Deze bank is vastbesloten haar leiderspositie te handhaven door de funding mix in evenwicht te houden. Zo zijn de spaardeposito’s (+5,5%) er drie keer minder aangegroeid dan het nationaal gemiddelde (+16%); de obligaties en kasbons (-0,8%) zijn er vijf keer minder op achteruitgegaan dan nationaal (-4,3%).

Een soortgelijke strategie wordt gevolgd in het groothertogdom, waar Fortis Luxemburg, de UCL Bank van weleer, met 24% van de klantendeposito’s in spaartegoeden, bijna vijf keer het nationaal gemiddelde haalt. Eén enkele Belgische bank vertoont een gelijkaardige passiefstructuur: Cera, waar de spaardeposito’s enerzijds en de obligaties en kasbons anderzijds respectievelijk 39% en 32% van de schulden ten opzichte van het cliënteel vertegenwoordigen (een hoger percentage dan ASLK-Bank, maar het balanstotaal van Cera bedraagt 1305 miljard frank, dat van ASLK-Bank 2031 miljard).

Termijnrekening. De kampioenen van de termijnrekening zijn de BBL en de Kredietbank, waar de klanten respectievelijk 43% en 42% van de deposito’s in die formule steken. Alleen Bacob doet beter: +47%, maar de totale deposito’s van deze bank (700 miljard frank) zijn slechts half zo groot als bij de BBL en de KB.

Obligaties en kasbons. Obligaties en kasbons blijken het jachtterrein te zijn van het Gemeentekrediet. Daar bedragen deze beleggingsvormen 1100 miljard frank, hetzij 55% van de schulden ten opzichte van het cliënteel, bijna het dubbele dus van het nationaal gemiddelde.

De schulden ten opzichte van het cliënteel bedragen 56% van de passiva in België. Voor Luxemburg is dat 48%, maar daar vertoont de structuur een meer uniform beeld. Fortis uitgezonderd, dat vooral de kasbons beschikbaar in talrijke deviezen naar voor schuift, wordt het landschap daar gedomineerd door de termijnrekening, dat op zichzelf al instaat voor meer dan twee derde (68%) van het totaal. Dat is ook logisch, vermits het spaarboekje er niet fiscaal gesubsidieerd wordt zoals bij ons (interesten tot 55.000 frank worden in België niet fiscaal belast). Het relatief gewicht van de termijnrekeningen gaat er echter op achteruit omwille van de weinig aantrekkelijke tarieven.

Kredieten

Aan de actiefzijde springen twee balansposten eruit: de interbancaire en de kredieten, openbaar of privé. Ook hier vallen weer verschillen op naargelang van het land.

Interbancaire kredieten. De Belgische banken zijn twee keer minder (27%) geënt op het interbancaire dan hun Luxemburgse confraters, waar de vorderingen op kredietinstellingen 54% van het actief uitmaken. Omdat wij nu eenmaal met zo’n grote staatsschuld opgescheept zitten, wegen de waardestukken die door de overheid uitgegeven worden bij ons twee keer zwaarder door in de balansen. In België vormen ze 26% van het totaal, in Luxemburg amper 12%.

Privé-kredieten. De privé-kredieten nemen in België 42% in van het balanstotaal, tegenover 31% in Luxemburg.

In beide landen komen evenwel grote verschillen voor van bank tot bank. Zo weegt de interbankensector in België 39% bij de KB tegenover slechts 12% bij het Gemeentekrediet. Dat is een erfenis van het verleden, legt secretaris van het directiecomité Eddy Plettinck uit: “Aanvankelijk was de interbankenpost het gevolg van de internationale handel. Naarmate de kapitaalbewegingen geliberaliseerd werden, is die activiteit afgedwaald van het commerciële en zijn de stromen zuiver financieel geworden. Opties, afgeleide producten, rente- of deviezenswaps, zijn er steeds meer bijgekomen.”

Het Gemeentekrediet is dan weer leider in de kredieten aan particulieren, die 59% van het balanstotaal uitmaken. Ook daaraan ligt een historische verklaring ten grondslag, die te maken heeft met de privatisering van gemengde of openbare bedrijven zoals Belgacom, Thalys en Sabena. Een en ander leidt er wel toe dat, ondanks de geafficheerde bedragen, het Gemeentekrediet op het vlak van de bedrijven maar een ‘kleine medespeler’ blijft. Wat echter de particuliere markt betreft, bekleedt het Gemeentekrediet, net zoals de ASLK-Bank, een dominante en comfortabele positie. De privé-beleggers zijn immers “trouw en onderhandelen niet over de tarieven.” Dat zijn nu eenmaal de eeuwige krachtverhoudingen. “Ten opzichte van de bedrijven hebben we toegevingen moeten doen op het vlak van de termijnrekeningen, een vergoeding uit te keren op aanzienlijke zichtrekeningen en zelfs sommige kredieten te herzien, hoewel zoiets contractueel uitgesloten was. Dat heeft ons honderden miljoenen gekost,” klaagt André de Kerkhove, secretaris-generaal van de BBL.

Resultatenrekening

Al die afwijkingen hebben natuurlijk een weerslag op de resultatenrekening. “De interbankenactiviteit is niet meer de rendabelste,” legt Bart Delusinne, econoom bij KB, uit. “Privé-kredieten zijn het meest winstgevend, gevolgd door de openbare kredieten en de interbankensector, waar de marges laag zijn maar de volumes hoog.” Het resultaat is dat de bemiddelingsinkomsten, namelijk het verschil tussen de uitgekeerde en de ontvangen interesten, voor de Belgische banken de essentie van het bankproduct uitmaken: 85% bij Cera, 82% voor de ASLK-Bank, 79% voor het Gemeentekrediet. Bij de drie grootbanken is de afhankelijkheid veel minder uitgesproken: 64% voor de BBL, 57% voor KB en 55% voor de Generale. Dat zijn meteen ook de drie banken die het meeste profijt halen uit hun financiële operaties, namelijk enerzijds wisselverrichtingen, handel in effecten en andere waardepapieren en handel in termijnverrichtingen van de rente, en anderzijds de winst (of het verlies) die gerealiseerd wordt na compensatie van de meer- of minderwaarden die gerealiseerd worden op de titels die in de beleggingsportefeuille zitten: 19% voor de BBL, 18% voor de Generale Bank en 15% voor de Kredietbank. En weer zijn het diezelfde drie banken die, alle verhoudingen in acht genomen, de hoogste commissielonen hanteren: 18% bij de KB, waar Bart Delusinne die merkwaardige score toeschrijft aan de boom van de verzekeringsproducten “waarvoor de KB een commissieloon krijgt als makelaar”, 14% bij de BBL en 13% bij de Generale. De drie grootbanken pikken ook de meeste dividenden in uit waardepapier met variabele opbrengst, wat logisch is gezien ze alle drie als moedermaatschappij fungeren voor indrukwekkende financiële vaste activa.

In Luxemburg

is de structuur van de bankproducten helemaal verschillend. De bemiddelingsmarge staat daar slechts voor 55% in, een percentage waar alle ‘grote Belgen’ zich aan houden. In ons land bedraagt dat percentage 71%. Het aandeel van de commissies daarentegen, in de orde van grootte van 30%, is in Luxemburg ook hoger dan bij ons. Dat is normaal: de Luxemburgse banken leven grotendeels van kapitaalbewegingen en van private banking voor de rijke burgers die ze verwennen. De traditionele bankactiviteiten blijven evenwel bestaan. De Generale Bank Luxemburg telt zo’n 44 agentschappen – evenveel als BIL – en het Crédit Européen een twintigtal.

Kosten

Dat heeft uiteraard een weerslag op de algemene kosten. De Generale Bank gaat er prat op de laagste ratio algemene kosten/nettobankproduct te hebben, 41%. Dat is minder dan KB Lux (46%, Crédit Européen (46%) en BIL (50%). De baas van deze laatste instelling, André Roelants, voorzitter van het Directiecomité, is nochtans tevreden met het resultaat: “Elke frank die we uitgeven moet een andere frank opbrengen. We hebben in de loop van de jaren ’80 een inzinking beleefd en zijn inmiddels van ver teruggekomen.”

Alles welbeschouwd werken de Belgische banken met buitensporig hoge algemene kosten: het nationaal gemiddelde bedraagt 57%, maar er zijn hier en daar merkwaardige uitschieters, zoals de BBL (63%) of de ASLK-Bank (62%). Dat is veel, vooral als men ermee rekening houdt dat met de komst van de euro een groot deel van de inkomsten uit wisseloperaties zal verdwijnen. Mag het dan nog verwondering baren dat de Belgische banken aan de ‘eindmeet’ slechts 12% van hun bankproduct als winst overhouden, drie keer minder dan de Luxemburgers? En de fiscus zit daar voor niets tussen. Het groothertogdom is helemaal geen fiscaal paradijs. De relatieve belastingvoet ligt er zelfs hoger dan bij ons, met name 37% tegenover 33% in België. Er zijn evenwel enkele lichtpuntjes: de gemeentelijke vennootschapsbelasting op het werkingskapitaal werd in 1996 afgeschaft en de belastingvoet op de inkomsten van ‘collectiviteiten’ zal tegen 1999 geleidelijk teruggeschroefd worden naar 30%. Doelstelling van de operatie: Luxemburg aantrekkelijker maken voor de belegger. Of wat had u gedacht?

Wat de rendabiliteit van de eigen middelen betreft, halen de Belgische banken een score van 10%, die van het groothertogdom 15%. Dat kan veel lijken, maar de banken werken met erg weinig eigen middelen ten overstaan van het balanstotaal. Omgerekend naar de totale inkomsten, zien de nettowinsten er dan ook veel minder indrukwekkend uit: vier frank per honderd frank in België, zes in Luxemburg. Is dat veel? Dat moet ieder voor zichzelf uitmaken.

Tony Coenjaerts Christine Scharff

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content