Wat ben je gegroeid!

De Vlaamse economie groeit. Toch mogen de stevige prestaties van de Vlaamse economie geen goedkoop optimisme voeden, vinden de VEV-studaxen Wim Van der Beken en Sabine Veris. Beide onderzoekers waarschuwen ook voor de gevolgen van het onvermijdelijke budgettaire keurslijf. Trends kon hun “Structuuranalyse van de Groei van de Vlaamse Economie” inkijken.

De Vlaamse economie doet het behoorlijk. Dat blijkt onder meer uit de jongste werkloosheidscijfers: voor het eerst in zes jaar is het aantal werkzoekende werklozen in Vlaanderen gedaald onder de 200.000 eenheden. Ook uit de studie Structuuranalyse van de Groei van de Vlaamse Economie blijkt dat Vlaanderen in goede doen is. Wim Van der Beken en Sabine Veris van de studiedienst van het Vlaams Economisch Verbond ( VEV) baseerden zich voor hun onderzoek op de regionale rekeningen tussen 1985 en 1996.

Opletten a.u.b.

De grafieken 1 en 2 geven een overzicht van de nationale en internationale positie van het Vlaamse Gewest inzake economische groei. Binnen België spreken de cijfers duidelijke taal: de Vlaamse economie presteerde tussen 1985 en 1996 opmerkelijk beter dan de Waalse, Brusselse en Belgische (zie grafiek 1: Groei, vanuit regionaal oogpunt). Tegenover de drie buurlanden (zie grafiek 2: Groei, vanuit Europees oogpunt) presteerde Vlaanderen tussen 1985 en 1996 net iets minder goed dan Nederland en Duitsland. Maar voor de subperiode 1985-1990 scoorden we dan weer beter. Toch moesten we het de voorbije jaren (1991-1996) duidelijk afleggen tegen vooral de Nederlandse economie .

Vooral die relatieve terugval

zet de VEV-economen aan tot waakzaamheid. “We presteren goed in Vlaanderen, ondanks structurele handicaps zoals de hoge loonkosten, de verslechtering van onze infrastructuur, de vele rigiditeiten en de blijvend hoge mate van regulering,” aldus Sabine Veris. Van groot belang daarbij zijn de economische implicaties op langere termijn van de toestand van de Belgische publieke financiën. Wij zijn vandaag tevreden met een deficit van 1,8% van het bruto binnenlands product (BBP). Maar daarbij vergeten we dat onze staatsschuld nog altijd boven de 120% van het BBP uitsteekt en dat negen van de 24 landen uit de Oeso (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) dit jaar een begrotings overschot zullen voorleggen.

Voor Wim Van der Beken mogen we de gevolgen hiervan niet onderschatten. “Andere landen zullen budgettaire ruimte krijgen om hun economisch draagvlak te versterken. België heeft die ruimte niet. Laten we daarom slim en moedig zijn en die zaken aanpakken die een belangrijk effect op de economische groei hebben en géén geld kosten. Alleen zo kunnen we beletten dat onze structurele handicaps verder toenemen. Ik denk in dit verband aan vier concrete zaken: verlichting van de administratieve lasten, financiële participatie van medewerkers in bedrijven, flexibilisering van de arbeidsmarkt en verdere privatisering en deregulering. Vlaanderen kan op verschillende van die terreinen zelf initiatieven ontwikkelen,” zo betoogt Van der Beken.

Tot uw dienst

De VEV-studie analyseert ook de evolutie per sector. In de industrie groeiden vooral de sectoren mineralen en chemie. In de dienstensector waren het dan weer de krediet- en verzekeringsinstellingen en de diensten verleend aan ondernemingen die tussen 1985 en 1996 de kar trokken (zie grafiek 3: Groei, vanuit sectoraal oogpunt).

De tabel ( Groeibijdrage per sector) geeft een overzicht van de relatieve groeibijdrage van elk der sectoren en dit op basis van de gewogen gemiddelden. Een sector die, bij wijze van voorbeeld, 30% van de economie uitmaakt en met 3% groeit, levert immers een belangrijker bijdrage aan de totale groei dan een sector die 10% van de economie vertegenwoordigt en met 5% groeit. Uit de tabel blijkt duidelijk het toegenomen belang van de dienstensector. Tussen 1985 en 1990 kwam 55% van de totale economische groei uit de dienstensector. Tussen 1991 en 1996 was dat zelfs 75%. De hoge score van de subsector diensten verleend aan ondernemingen duidt op de hoge vlucht die het fenomeen outsourcing heeft aangenomen. Wat de industriële sector betreft, leverden tussen 1991 en 1996 alleen nog de subsectoren voeding, chemie en energetische producten een wezenlijke bijdrage tot de totale economische groei.

Van der Beken en Veris vergeleken ten slotte ook het specialisatiepatroon van de Vlaamse economie in relatie tot de Waalse. Daaruit komt – enigszins verrassend – naar voren dat Vlaanderen relatief veel meer op de industrie is gericht dan Wallonië. Vlaanderen haalt 35% van zijn BBP uit de industrie, Wallonië slechts 27%. De grote rol van de overheid (dienstensector) in Wallonië speelt hierbij een belangrijke rol. Eveneens belangrijk is dat Vlaanderen op het gebied van industriële vernieuwing veel verder staat dan Wallonië.

Dit aanzienlijke onderscheid

inzake regionale specialisatie brengt Wim Van der Beken onvermijdelijk bij het thema van de uniformiteit van het economisch beleid in België. “De Vlaamse economie ligt zwaar verankerd in industriële sectoren waar de internationale concurrentiedruk sterk doorweegt. Het is dan ook logisch dat Vlaanderen – in vergelijking met Wallonië – bezorgder is over de loonkostenpositie. Als de federale overheid niet voldoende middelen heeft om de loonlasten te verlagen, zou er logischerwijze toch ruimte moeten komen voor specifiek Vlaamse initiatieven ter zake,” aldus Wim Van der Beken. “Helaas ligt dit politiek zeer moeilijk.”

Johan Van Overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content