Vrijstelling voor jonge KMO-vennootschappen

Ook KMO-vennootschappen hoeven voortaan gedurende de eerste drie jaar van hun bestaan geen voorafbetalingen meer te doen.

Net zoals handelaars in de personenbelasting, zijn vennootschappen verplicht om de verschuldigde inkomstenbelasting vooraf te betalen. Doen zij dat niet of niet in voldoende mate, dan zijn zij een belastingvermeerdering verschuldigd. Voor het aanslagjaar 2004 is die gelijk aan 6,75% (tegenover 9% voor het aanslagjaar 2003).

Begin. In de personenbelasting zijn beginnende zelfstandigen gedurende drie jaar (onder bepaalde voorwaarden) vrijgesteld van het stelsel van de verplichte voorafbetalingen. Bij gebrek aan voldoende voorafbetalingen worden zij dus niet bestraft.

Bij de hervorming van de vennootschapsbelasting heeft de wetgever nu een vergelijkbaar stelsel ingevoerd in de vennootschapsbelasting. Een pas opgerichte vennootschap hoeft geen belastingvermeerdering meer te vrezen als zij voor de eerste drie boekjaren vanaf haar oprichting geen voorafbetalingen doet.

KMO. Maar de vrijstelling geldt niet voor alle vennootschappen. Vereist is dat de vennootschap in aanmerking komt voor het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting. Anders gezegd, zij moet voor de toepassing van het tarief als een KMO-vennootschap worden beschouwd.

Daarvoor is om te beginnen vereist dat het fiscaal resultaat van de vennootschap niet hoger is dan 322.500 euro. De vennootschap moet bovendien aan een hele reeks andere voorwaarden voldoen. Zo is vereist dat het dividend dat de vennootschap uitkeert, niet hoger is dan 13% van het gestorte kapitaal. En ook dat de vennootschap de zogenaamde 25.000 euro-regel naleeft (wat inhoudt dat zij ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk aan ten minste één van haar bedrijfsleiders een bezoldiging moet toekennen van minstens 25.000 euro; een regel, waarop zoals gebruikelijk ook de nodige uitzonderingen bestaan). De vennootschap mag geen financiële vennootschap zijn. Zij mag ook niet behoren tot een groep met een coördinatiecentrum. En de aandelen van de vennootschap mogen niet voor ten minste de helft in handen zijn van andere vennootschappen (wat a contrario wil zeggen dat de aandelen voor meer dan de helft in handen moeten zijn van natuurlijke personen).

Is aan al deze voorwaarden voldaan, dan hoeft de vennootschap dus geen belastingvermeerdering meer te vrezen als zij voor haar eerste drie boekjaren geen voorafbetalingen doet.

Inwerkingtreding. De nieuwe regeling is – volgens de tekst van de wet – van toepassing op de vennootschappen waarvan het eerste boekjaar verbonden is aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar. Hieruit volgt dat niet elke jonge KMO-vennootschap in aanmerking komt voor de vrijstelling. Vereist is dat haar eerste boekjaar ten vroegste verbonden is met het aanslagjaar 2004.

Neem bijvoorbeeld een KMO-vennootschap die halverwege 2002 is opgericht en haar eerste boekjaar heeft afgesloten op 31 december 2002. Een dergelijke vennootschap is vandaag nog geen drie jaar oud. Niettemin kan zij de vrijstelling van voorafbetalingen niet genieten. Haar eerste boekjaar (afgesloten per 31 december 2002) is immers niet aan het aanslagjaar 2004, maar wel aan het aanslagjaar 2003 verbonden.

Stel dat dezelfde vennootschap indertijd zou hebben besloten om haar eerste boekjaar niet af te sluiten op 31 december 2002, maar – zoals dat in de praktijk dikwijls gebeurt – op 31 december van het daaropvolgende jaar. Op 31 december 2003 dus. Dan kan zij wel voor de vrijstelling in aanmerking komen. Haar eerste boekjaar is nu wel (ten vroegste) verbonden met het aanslagjaar 2004.

Beoordeling. Voor de vrijstelling volstaat het overigens niet dat het eerste boekjaar is verbonden met het aanslagjaar 2004. Zoals gezegd, is ook vereist dat het om een KMO-vennootschap gaat. Opmerkelijk is dat de beoordeling of men met een KMO-vennootschap te maken heeft, voor elk van de drie betrokken boekjaren afzonderlijk moet gebeuren. Zo staat het althans te lezen in de memorie van toelichting bij de wet. Het is dus niet omdat een vennootschap voor haar eerste boekjaar aan de KMO-definitie voldoet, dat zij ook voor de daaropvolgende twee boekjaren de vrijstelling van voorafbetalingen kan genieten. De voorwaarde – in verband met het KMO-karakter van de vennootschap – moet van jaar tot jaar worden beoordeeld.

Neem bijvoorbeeld een vennootschap die begin 2003 wordt opgericht en haar eerste boekjaar ten vroegste afsluit op 31 december 2003. Stel dat zij voor haar eerste boekjaar aan de voorwaarden voldoet om voor de toepassing van het tarief van de vennootschapsbelasting als KMO-vennootschap te worden beschouwd. Zij moet dan voor dat eerste boekjaar geen voorafbetalingen doen. Stel dat zij voor haar tweede boekjaar niet langer aan deze voorwaarden voldoet, maar voor haar derde boekjaar wel. Dan zal zij voor haar tweede boekjaar wel, en voor haar derde boekjaar geen voorafbetalingen moeten doen.

Logisch. Strikt genomen is het zelfs niet nodig dat de vennootschap voor haar eerste boekjaar een KMO-vennootschap is. Een vennootschap die bijvoorbeeld voor haar eerste twee boekjaren geen KMO-vennootschap is, en voor haar derde boekjaar wel, moet voor haar eerste twee boekjaren wel voorafbetalen, en voor haar derde boekjaar niet. Heel logisch is dat niet. Maar logica is dan ook geen toepassingsvoorwaarde voor het stelsel.

Jan Van Dyck [{ssquf}]

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

De ‘KMO’-voorwaarde moet elk jaar opnieuw worden bekeken.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content