Vlaamse export zoekt tweede adem

Banken en kredietverzekeraars draaien de duimschroeven aan; de wereldhandel krimpt met 11 procent. Zullen onze exportbedrijven – zodra de wereldeconomie aantrekt – de confrontatie met ambitieuze concurrenten uit opkomende economieën overleven?

Financiers uit Azië en het Midden-Oosten snelden de bankiers in Wall Street te hulp; de financiële reserves van Aziatische landen zijn een tienvoud van wat het Internationaal Monetair Fonds (IMF) in kas heeft. Staatsinvesteringsfondsen van opkomende economieën gaan op koopjesjacht. Wat gebeurt er als Saoedi-Arabië onze basis- en petrochemie controleert en vervolgens niet in Antwerpen, maar in het Midden-Oosten gaat uitbouwen? Het westen zou beter meer aandacht besteden aan ‘The War for Wealth’ dan aan een ‘War on Terror’, argumenteert Gabor Steingart in zijn boek Weltkrieg um Wohlstand. “Onze toekomst wordt niet bepaald in Kaboel, Bagdad of Teheran, maar in Sjanghai, Bangalore en São Paulo. De economische wereldtaart krimpt voor westerse bedrijven. De regels worden herschreven, maar niet door het westen.”

Gedelegeerd bestuurder, Rudi Thomaes van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), onderkent de ernst van de situatie. Maar hij ziet een nieuwe generatie innoverende bedrijven klaarstaan. “Ons productaanbod voor de export is aanmerkelijk verbeterd.” Voorbeelden zijn fotovoltaïsche dakpannen van Eternit, Realco met wasproducten op basis van enzymen die het afvalwater niet vervuilen, of intelligente verlichtingssystemen van Etap. “In de farmaceutische sector en bio-technologie hebben we prachtbedrijven die wereldwijd kunnen doorbreken, als ze voldoende schaalgrootte krijgen. In groene technologie zien we kansen die minstens even groot zijn als in ICT (informatie- en communicatietechnologieën). De helft van de patenten voor hernieuwbare energie in zuivere motoren is Europees en we kunnen daarin meestappen.”

Philippe Muyters, gedelegeerd bestuurder van Voka, noemt Vlaamse topbedrijven zoals Asco, LMS, Umicore, Metris, Agfa en Barco. “Het zijn schakels in wereldwijde netwerken, nichespelers in spitstechnologie en geavanceerde producten met hoge toegevoegde waarde. Hun producten bekoren internationale topbedrijven.”

Dat we vooral halffabrikaten exporteren, vindt Wilson De Pril, directeur-generaal van Agoria-Vlaanderen, geen struikelblok. “Voor zover we erin slagen unieke componenten te maken, zodat we internationaal minder op de prijs moeten concurreren.” De Vlaamse export bestaat voor 80 procent uit industriële producten in de ruimste zin. De technologiebedrijven van Agoria nemen ongeveer 35 procent voor hun rekening.

Alarmbellen

De Nationale Bank klinkt minder geruststellend. In haar jongste jaarverslag onderstreept ze eens te meer dat Belgische exporteurs meer marktaandeel verliezen dan exportbedrijven uit onze buurlanden (zie grafiek We verliezen marktaandelen). Tussen 1998 en 2006 daalde het totale aantal Belgische exporterende industriebedrijven met bijna 3 procent. Geert Janssens van de VKW-denktank Metena bevestigt de nauwe band tussen de opbouw van de Belgische loonkostenhandicap enerzijds en het verlies van marktaandelen anderzijds (zie grafiek Hoge loonkosten wegen op export). Bovendien rukken de nieuwe groei-economieën – Brazilië, Rusland, India en China of de BRIC-landen – op: sinds 2000 verdubbelden ze hun aandeel in de wereldgoederenexport tot 14,1 procent. In de wereldgoederenimport gingen ze van 5,7 procent in 2000 naar 11,6 procent in 2008. “Zelfs zonder die opmars verliest België in vergelijking met andere OESO-landen veel meer marktaandelen dan de rest”, waarschuwt Janssens.

Volgens Mathieu Pigasse van de bank Lazard, Parijs, slonk het aandeel van de eurozone in de wereldexport van 28 procent in 2002 tot 15 procent in 2008. “Terwijl de industriële productie in de eurozone tussen 1990 en 2000 steeg met 10 procent, gingen sommige Aziatische landen er met 50 tot 450 procent op vooruit. Dat zijn serieuze uitdagingen.” Toch exporteerde Duitsland in die periode, ondanks een gemeenschappelijke sterke euro, dubbel zoveel (+140 procent) als Frankrijk (+70 procent).

Geert Janssens: “Gecombineerd met een lang volgehouden loondiscipline slaagden Duitse exporteurs erin hun productengamma te heroriënteren naar groeimarkten. Ondertussen doen onze bedrijven wegens hoge loonkosten minder aan productinnovatie en vooral aan procesinnovatie – efficiëntieverbetering en automatisering.” Dat verklaart de hoge Belgische productiviteit per werknemer, de vierde op rij na Noorwegen, de VS en Ierland. “Maar als je die productiviteit op maatschappelijk vlak bekijkt – dat wil zeggen: het aantal mensen dat op beroepsactieve leeftijd aan het werk is – zakken we naar de elfde plaats, na Australië, Canada en Oostenrijk. 350.000 potentiële werknemers, vooral jongeren en ouderen, vallen uit de boot.”

Die maatschappelijke productiviteitsgraad is de beste maatstaf om ‘welvaart per inwoner’ te meten en geeft aan hoe rijk een land is. Janssens vindt het verontrustend dat België jaar na jaar in de ranglijst achteruitgaat. “Het marktaandelenverlies is geen fictie, omdat het rechtstreeks gerelateerd is aan minder goede exportprestaties”, betoogt hij. “We moeten immers met onze loonkostenhandicap in de eerste plaats concurreren met Duitse, Franse en Nederlandse exporteurs, zowel binnen als buiten Europa.”

De MEGA-index van Metena meet behalve loonkostenontwikkeling nog een waaier indicatoren zoals flexibiliteit, kwaliteit van de overheid, ondernemerschap en innovatie, en waarden en normen. België scoort ook op die punten slechter dan Nederland en Duitsland of de Scandinavische landen in het koppeloton (grafiek België kan de loonkostenhandicap niet compenseren).

Knelpunten erkennen

De Belgische loonkostenhandicap is sinds 1990 gestegen tot 10 procent van de loonmassa; sinds 2004 bedroeg de stijging meer dan 4 procent. Omdat de CRB (Centrale Raad voor het Bedrijfsleven) bijna systematisch de verwachte loonkostenontwikkelingen in de buurlanden overschat en de sociale partners zich daarachter kunnen verschuilen, worden overschrijdingen uit de voorgaande periodes niet gecorrigeerd bij nieuwe loonafspraken. “Zo maak je de loonkostenhandicap op termijn alleen maar groter en rem je bedrijven af die sneller tot innovaties zouden overgaan”, zegt Janssens (VKW/Metena). Productinnovatie is nochtans meer dan ooit noodzakelijk in een context van mondialisering en verscherpte concurrentie tussen economieën.

De groeilanden beschikken in versneld tempo over dezelfde technologische middelen als oudere economieën – volgens critici is het mondiale speelveld zelden voor iedereen gelijk (zie kader De wereld staat niet stil). Om vanuit die nieuwe wereldconstellatie slagvaardiger te worden en opnieuw marktaandeel te verwerven, moeten beleidsmakers de knelpunten eerst onderkennen, stellen onze gesprekspartners. Dat gebeurt niet, ook niet in volle verkiezingscampagne. Aanzetten zijn er in de beleidsnota ‘Vlaanderen in Actie’ waarin de Vlaamse regering propageert om tegen 2020 van Vlaanderen een topregio te maken. Maar Janssens vreest dat de terechte roep om innovatie stilaan een alibi wordt voor politici die fundamentele en noodzakelijke ingrepen voor zich uit blijven schuiven.

De Belgische en Vlaamse regelgeving zijn roetsjbanen van fiscale en juridische hindernissen. “We sleuren een gigantisch apparaat mee met uitzonderingsmaatregelen, fiscale wetten en complexe reglementeringen. Neem de wirwar van banenplannen – wat mag voor welke doelgroep? – of de procedures voor innovatiebonussen; die zijn zo omslachtig dat ondernemers er liever niet aan beginnen. Bedrijven kunnen bij excellente wetenschappelijke instituten aankloppen, maar omslachtige procedures staan een gebruiksvriendelijke behandeling van hun dossier vaak in de weg.”

Gijs Kooken van Unizo Internationaal stipt aan dat administratieve procedures voor exporterende kmo’s ingewikkeld en vaak duur zijn. “De Europese Market Access Database zou gratis en vlot consulteerbaar moeten zijn. Exporteurs in België betalen voor sommige oorsprongscertificaten meer dan in Duitsland, terwijl het uiteindelijk maar om een digitale stempel gaat.”

Het tij keren

Dirk Van Steerteghem van Flanders Investment & Trade (FIT) erkent dat België marktaandeel verliest, maar desondanks in de rangschikking van wereldgoederenexporteurs opklimt van de tiende plaats in 2006 naar de achtste in 2008. Kijken we echter naar ‘volumes’ – een juistere graadmeter dan prijzen of de waarde in euro – dan doen we het niet zo denderend. Van vijftien OESO-landen is België het derde laatste van de klas in stijgingspercentage van de export over de jaren 2004-2008. “Vlaanderen is dus geen exportkampioen”, concludeert Wilson De Pril (Agoria). De Nederlandse export steeg in die periode met 31,7 procent, de Zweedse met 36 procent, de Duitse 42,3 procent en de Belgische met 19,3 procent.

Onze export naar de BRIC-landen stijgt, maar blijft marginaal. Meer dan drie vierde van onze uitvoer gaat naar de buurlanden. “We verliezen marktaandelen en onze handelsbalans is niet goed. Dan zit je met een structureel probleem. Dat is echter nog niet doorgedrongen bij de beleidsmakers en in de publieke opinie”, zegt De Pril.

8 procent van onze exporterende bedrijven neemt de helft van onze uitvoer voor zijn rekening. Slechts 8 procent van de Vlaamse bedrijven exporteert. Dat kan beter. “Het is normaal dat men eerst de buurlanden verkent. Om door te dringen in de wereldmarkt hebben we stevige groeibedrijven nodig – hier duiken opnieuw de loonkosten op en een wenselijke verlaging van onze vennootschapsbelasting naar het Europese gemiddelde”, stelt Philippe Muyters (Voka). Hij verwijst naar het XL-Fonds van GIMV en de Vlaamse regering om grotere bedrijven zoals Vandemoortele en Electrawinds te ondersteunen in hun internationale expansie. “Liefst met behoud van het beslissingscentrum in Vlaanderen. Het komt erop aan dat ze, vanuit een solide financiële basis, ook voldoende kritische massa creëren.”

Alle gesprekspartners loven Flanders Investment & Trade. Maar ook daar kan het beter. “Elke week bots ik op kmo’s die internationaal actief zijn, maar FIT niet kennen. Het subsidiesysteem van FIT werkt nochtans vlot en een ruime meerderheid van de bedrijven is er zeer tevreden over”, stelt Gijs Kooken (Unizo).

“FIT moet exporteurs niet alleen begeleiden op de Chinese markt, maar ook pro-actief bedrijven informeren over mogelijke Chinese partners”, zegt Muyters gevat. Het export- en investeringsagentschap gaat die weg op: contacten leggen met potentiële klanten, toeleveranciers en commerciële netwerken in het buitenland. En omgekeerd banden smeden tussen buitenlandse bedrijven en Vlaamse partnerbedrijven en -organisaties. Het faciliteren van internationale samenwerkings- verbanden en clusters zijn twee steeds terugkerende sleutelwoorden bij de werkgeversorganisaties.

Perspectieven

Agoria heeft zijn groep ‘Oil & Gas’ en een ‘Sports Technology Club’ (leveranciers van sportapparatuur tot Barco-beeldschermen, kunstgras van Desso en bouwbedrijven). Inspelend op de toenemende patiëntenmobiliteit in de wereld promoot het VBO ‘Healthcare Belgium’ en ‘Dare & Care’, enerzijds om patiënten naar hier te halen en anderzijds Belgische knowhow, producten, maar ook diensten in radiologie, dermatologie en andere medische specialiteiten wereldwijd te verkopen. Nota bene, Singapore doet hetzelfde en opende onlangs drie splinternieuwe private topklinieken in Jakarta.

Rudi Thomaes (VBO) wil van België ook een belangrijke speler maken in de leerindustrie door een cluster te vormen van businessscholen, havenmanagement en pilotenopleidingen. De leerindustrie is voor de export van het Verenigd Koninkrijk al belangrijker dan textiel of whisky; in Australië is het de derde exportsector.

In datzelfde perspectief richtte de Vlaamse regering onlang ‘SIM’ op. Dat staat voor ‘Strategisch Initiatief Materialen’ waarin wereldspelers als Umicore, Agfa en Bekaert – naar het voorbeeld van Imec, het Vlaams centrum voor micro-elektronica en nanotechnologie – samen met universitaire onderzoekscentra ‘precompetitieve research’ willen doen. Na SIM zou er nog een Strategisch Onderzoekscentrum (SOC) komen over translationele geneeskunde. “We moeten Vlaanderen in een vijftal technologische spitsdomeinen internationaal bekendmaken. Er is meer dan belforten, bier en chocolade”, pleit Wilson De Pril.

Clusters en samenwerkingsverbanden tussen wetenschappelijke centra en bedrijven die aan onderzoek en internationale netwerking doen, kunnen nieuwe buitenlandse investeringen lokken die op zoek zijn naar excellente onderzoeksplatformen. “Waarom zouden internationale bedrijven anders nog in Vlaanderen investeren? Kennis is het enige doorslaggevende argument”, zegt De Pril. Bijkomend positief punt is dat we zo ook buitenlandse toponderzoekers aantrekken. Muyters verwijst naar ‘Medicon Valley’, de grensoverschrijdende lifesciencecluster van Denemarken en Zuid-Zweden waarin brouwerijen (Carlsberg), farmabedrijven en ziekenhuizen samen aan wetenschappelijk onderzoek doen en een magneet vormen voor buitenlandse investeringen.

“We moeten onze troeven intensiever uitspelen. Bedrijven die in België willen blijven en aan onderzoek & ontwikkeling doen, kunnen door hun huiswerk te maken – door gebruik te maken van fiscale voordelen en subsidies van het regionale tot het Europese niveau – hun kosten met 25 procent verlagen”, beklemtoont Rudi Thomaes in een optimistische noot. “Daarmee overbrug je het verschil met China niet, maar het betekent toch heel wat.”

The Atlantic Monthly van april 2009 schetst in zijn omslagverhaal hoe Chinese bedrijven de economische crisis aanwenden om intensief aan productinnovatie te doen: “En dat is slecht nieuws voor de VS, tenzij ze deze moeilijke tijden gebruiken om zichzelf heruit te vinden.” Dezelfde boodschap geldt voor Europa en Vlaanderen. (T)

Trends gaat de volgende weken dieper in op de Belgische export. Volgende week kunt u meer lezen over handelspartner Duitsland.

Door Erik Bruyland/Foto’s: Reporters

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content