Vergrijzing treft België harder dan de rest van Europa

Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Weinig landen moeten de komende jaren meer inspanningen leveren dan België om hun vergrijzingskosten onder controle te houden. Zelfs de meeste Zuid-Europese landen hebben gunstiger toekomstperspectieven.

De vergrijzing is al een tijdje geen toekomstmuziek meer, maar harde realiteit. De recente cijfers van instellingen als de Europese Commissie, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) drukken België met de neus op de feiten: de vergrijzing zet de overheidsfinanciën anno 2013 zwaar onder druk. Vorig jaar overschreden de Belgische pensioenuitgaven voor het eerst de grens van 10 procent van het bruto binnenlands product (zo’n 38 miljard euro).

En dat is nog maar een begin. Het Ageing Report van de Europese Commissie leert dat de uitgaven door de vergrijzing tegen 2030 met nog eens 6 procent van het bbp stijgen. Daarbij gaat het zowel om de meerkosten voor pensioenen als om uitgaven voor gezondheidszorg. Opvallend is dat België een van de landen is die de vergrijzingsuitgaven het sterkst zien stijgen. Daarbij verkeert ons land in het gezelschap van Noord-Europese landen als Finland of buurland Luxemburg (zie grafiek De vergrijzing laat zich al voelen).

Tegen 2060 zouden de meerkosten van de vergrijzing voor ons land in de buurt van 10 procent van het bbp komen (zie grafiek België is niet voorbereid op de vergrijzing). In 2009 was nog sprake van 6,9 procent van het bbp. Toen raamde de Europese Commissie de meerkosten van de vergrijzing voor de hele eurozone op 5,2 procent in 2060. Ondertussen is die voorspelling neerwaarts bijgesteld naar 4,1 procent. België gaat dus in tegen een Europese trend.

Zuid-Europees voorbeeld

Wat is daar de verklaring voor? “Onder financiële druk hebben de Zuid-Europese landen hun uitgaven natuurlijk sterk moeten beperken”, weet Etienne de Callataÿ, hoofdeconoom bij Bank Degroof en pensioenexpert. Italië bijvoorbeeld heeft de pensioenuitdaging min of meer onder controle. Bart Vancraeynest, hoofdeconoom van het beurshuis Petercam, bevestigt dat, al relativeert hij de impact van de recente hervormingen: “Italië heeft zijn goede positie vooral te danken aan belangrijke pensioenhervormingen van de jaren negentig. Bovendien heeft het land al een primair overschot. De uitgangspositie is dus goed. Wel blijft de staatsschuld er met 126 procent van het bbp zeer hoog.”

Tussen 2009 en 2011 heeft Italië de uitgaven gekoppeld aan de vergrijzing doen dalen met een paar procent van het bbp. “Italië voorziet tegen 2060 een verhoging van de pensioenleeftijd naar liefst 70 jaar. Dat zal niet zonder effect blijven”, voorspelt de Gentse econoom Gert Peersman. Hij publiceerde een jaar geleden samen met zijn collega Koen Schoors het geprezen boek ‘De perfecte storm’, waarin ze waarschuwen voor de vergrijzingstsunami.

Meer dan in Italië vallen de maatregelen in andere Zuid-Europese landen op. Griekenland deed de vergrijzingsuitgaven tussen 2009 en 2011 dalen met 13 procent van het bbp. Spanje bleef evenmin bij de pakken zitten. De wettelijke pensioenleeftijd wordt er tegen 2023 opgetrokken tot 67 jaar. Bij ons is dat nog altijd 65 jaar. In de periode 2009-2011 zag België als een van de weinige landen zijn vergrijzingsuitgaven stijgen. Maar dat was natuurlijk voor de regering-Di Rupo eind 2011 de regels voor het vervroegd pensioen en brugpensioen verstrengde. “Dat was een goede maatregel, de beste sinds het Generatiepact, maar het blijft te weinig”, analyseert Etienne de Callataÿ. Op lange termijn blijft het effect daarvan beperkt tot een vermindering van de vergrijzingskosten met 0,4 procent van het bbp, leert de jaarlijkse analyse van de Studiecommissie voor de vergrijzing.

Te rooskleurige parameters

Die commissie is overigens veel optimistischer over de vergrijzingsuitdaging dan de Europese Commissie. Het jongste rapport van de Studiecommissie van juli 2013 heeft het over 5,4 procent meerkosten in 2060, wat bovendien een verbetering is van 0,1 procent ten opzichte van het verslag van 2012. De rapporten werkten op die manier eerder als een slaappil dan als een wake-upcall, waarschuwen economen. Ze wekken de indruk dat alles onder controle is. Als we de voorspellingen op lange termijn bekijken, stellen we vast dat de Studiecommissie de meerkosten van de vergrijzing steevast onderschat (zie grafiek Studiecommissie onderschat de vergrijzingskosten).

Gert Peersman ziet verschillende oorzaken: “De Studiecommissie vertrekt van een productiviteitsgroei die hoger is dan die van de afgelopen twintig jaar, en van een werkgelegenheidsgraad die hoger is dan in de afgelopen dertig jaar. En dat gebeurt allemaal gratis blijkbaar. Maar die activering zal wel geld kosten. Bovendien stijgen de prijzen in de gezondheidszorg meer dan in de rest van de economie. Er zitten een aantal contradicties in. Als je werkgelegenheidsgraad stijgt, dan zal de productiviteit minder snel groeien. De Europese Commissie gaat weliswaar ook uit van een hogere productiviteitsgroei, maar neemt ook andere kosten in rekening. Zoals extra overheidsinvesteringen. De Commissie is realistischer.”

“Wanneer er extra jobs bijkomen, zullen het inderdaad de minder productieve mensen zijn die de arbeidsmarkt betreden”, vult Koen Schoors aan. “Als je werkgelegenheidsgraad stijgt van 60 naar 70 procent, dan gaat het precies om die groep mensen. Je kan niet alles hebben: én een productievere bevolking én een hogere werkgelegenheidsgraad.”

Een vergeten oorzaak van de onderschatte vergrijzingskosten is gewoon dat een aantal Belgische pensioenen de voorbije jaren genereuzer is geworden. Etienne de Callataÿ wijst erop dat de minimumpensioenen voor zelfstandigen verhoogd zijn en dat ze door de afbouw van de pensioenmalus royaler zijn geworden. De malus houdt in dat de pensioenuitkering daalt per jaar dat men vroeger met pensioen gaat. De Callataÿ: “Er bestond een malus van 5 procent per jaar: elk jaar dat iemand vroeger stopt met werken, daalt de pensioenuitkering met 5 procent. Om de billijkheid van het systeem te handhaven, is dat de beste maatregel.”

Verder kijken dan 65 jaar

Maar veeleer dan de pensioenuitkeringen te beknibbelen, willen de politici de komende jaren focussen op langer werken. Daarrond is een maatschappelijke consensus ontstaan, al tekenen zich tegelijk twee kampen af: het ene zegt dat de focus enkel moet liggen op het verhogen van de werkelijke, reële pen- sioenleeftijd van 59 jaar; het andere wijst daarnaast ook op de noodzaak van een hogere wettelijke pensioenleeftijd.

Peersman en Schoors behoren tot die laatste categorie. Peersman: “Ik hoor vaak het argument dat slechts 10 tot 20 procent van de bevolking werkt tot zijn 65ste, en dat de focus dus enkel moet liggen op zij die vroeger stoppen met werken. Dat klopt niet. Als in een koppel een van de partners tot 65 jaar werkt, dan zal de andere partner ook meer geneigd zijn om dat te doen. Het heeft een psychologisch effect: trek de leeftijd op en men zal het gevoel hebben dat langer werken noodzakelijk is. De wettelijke pensioenleeftijd is 65 jaar, maar de meeste mensen proberen een paar jaar vroeger te stoppen. Wel, verhoog die wettelijke pen-sioenleeftijd met een paar jaar en ook de reële pensioenleeftijd zal wijzigen.”

Ambtenaren niet met de vinger wijzen

Daarnaast wijst Koen Schoors erop dat de situatie van de vergrijzingskosten niet dramatisch hoeft te zijn. De regering moet volgens hem de komende jaren buffers aanleggen. Het primair saldo (ontvangsten min uitgaven zonder rentelasten) draait nu rond 0 procent, maar eind jaren negentig klokte het af op 6 procent van het bbp. “Die bijna 10 procent meerkosten van de vergrijzing komen er niet in één dag”, zegt Schoors. “Tegen 2020 belopen die meerkosten 2 procent van het bbp. Wel, counter dat door de schuld af te bouwen. Dan krijg je een rentebonus, die niemand pijn doet en die je integraal kan aanwenden voor de vergrijzing. Daarom ben ik trouwens blij dat deze regering niet met een gigantisch relanceplan met veel uitgaven is gekomen.”

De Gentse economen benadrukken ten slotte dat iedereen zijn verantwoordelijkheid moet nemen in de aanpak van de pensioenuitdaging. Analisten leggen vaak de nadruk op de ambtenarenpensioenen, die te royaal zouden zijn. Vooral in de openbare sector zouden besparingen nodig zijn. Peersman nuanceert dat: “Men probeert de categorieën werknemers tegen elkaar op te zetten, en dat is verkeerd. De belangrijkste factoren in de vergrijzing zijn eerst de gezondheidszorg en dan de ouderenzorg. Dat gaat over iedereen. Pas dan volgen de privépensioenen en op de vierde plaats de ambtenarenpensioenen. Enkel besparen in die laatste groep zal het probleem niet oplossen.”

ALAIN MOUTON

“Counter de meerkosten van de vergrijzing door de schuld af te bouwen”

Koen Schoors

“Trek de wettelijke pensioenleeftijd op en men zal het gevoel hebben dat langer werken noodzakelijk is” Gert Peersman

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content