Strafvordering krijgt voorrang

Een maatregel die te elfder ure in de wetsontwerpen ter hervorming van de fiscale procedure werd geloodst, brengt een fundamentele wijziging aan in de verhouding tussen het fiscaal recht en het strafrecht: in de toekomst moet de strafrechter niet meer wachten op de uitkomst van een fiscaal geschil.

De manier waarop fiscale wetten tot stand komen, is soms heel verrassend. Neem bijvoorbeeld de wetsontwerpen inzake de hervorming van de fiscale procedure, waaraan op dit ogenblik in het Parlement de laatste hand wordt gelegd. Die hebben het, zoals bekend, over de bezwaartermijn, de termijnen waarbinnen men geschillen kan voorleggen aan de rechter, de installatie van gespecialiseerde fiscale rechtbanken enzovoorts. Allemaal maatregelen waarover al veel gezegd en geschreven is, en die het voorwerp hebben uitgemaakt van uitvoerige gedachtewisselingen.

Dat laatste is niet het geval voor een maatregel die te elfder ure, bij wijze van regeringsamendement, in de wetsontwerpen is geloodst, en die een fundamentele wijziging aanbrengt inzake de verhouding tussen het fiscaal recht en het strafrecht. De maatregel heeft te maken met het principe dat in juridische kringen aangeduid wordt met het adagium ” le criminel tient le civil en état“.

SAMENLOOP.

Het zal de doorsnee burger uiteraard worst wezen of het nu ” le criminel” is die ” le civil” in stand houdt, dan wel omgekeerd. Maar bij nader inzien gaat het om een zeer belangrijke materie. Strafzaken lopen immers dikwijls samen met burgerlijke vorderingen. De vraag is dan welke vordering voorrang heeft.

Iemand wordt bijvoorbeeld voor de burgerlijke rechter vervolgd om een schadevergoeding te betalen, en tijdens de duur van het proces wordt ook een strafvordering ingeleid. Het principe is dan, dat de burgerlijke rechtsvordering geschorst wordt, totdat een definitieve beslissing genomen is over de strafvordering. “Le criminel” (de strafvordering) houdt “le civil” (de burgerlijke vordering) in stand.

VOORRANG.

Ook op fiscaal gebied kan er sprake zijn van samenloop. Een belastingplichtige wordt beschuldigd van belastingontduiking. De fiscus legt hem een supplementaire aanslag op. En het parket vervolgt hem voor de strafrechter. Stel dat de belastingplichtige de supplementaire aanslag betwist. Hij dient bezwaar in bij de gewestelijke directeur, en vervolgens gaat hij in beroep: in het kader van de oude fiscale procedure, bij het hof van beroep; straks, in het kader van de hervormde fiscale procedure, bij de gespecialiseerde rechtbank van eerste aanleg.

Inmiddels moet hij zich ook voor de strafrechter verantwoorden en verdedigen. Wat heeft hier voorrang op wat? De strafprocedure op de fiscale betwisting? Of omgekeerd?

Als men toepassing maakt van het gemeenrechtelijke adagium “le criminel tient le civil en état”, dan moet men besluiten dat de strafrechter voorrang heeft. Die moet eerst uitspraak doen. Zolang er geen definitieve beslissing is over de strafvordering, is de fiscale betwisting geschorst.

Tot nog toe is dat nochtans niet het geval. Op fiscaal gebied draait men de zaken om: niet “le criminel tient le fiscal en état”, maar wel, “le fiscal tient le criminel en état”: het fiscaal geschil heeft voorrang op de strafvordering. Eerst moet de fiscale betwisting opgelost zijn, vooraleer de strafrechter zijn uitspraak kan vellen.

OUD.

Hoe komt dit? Dat is een oude kwestie. Dertig jaar geleden, bij de invoering van de BTW, heeft men gemeend dat de eenvoudige toepassing van de gemeenrechtelijke regeling (“le criminel tient le civil en état”) in fiscale zaken tot ontsporingen kan leiden. De fiscaliteit in het algemeen en de BTW in het bijzonder is dikwijls een zeer technische aangelegenheid. Een strafrechter die moet beoordelen of iemand zich bijvoorbeeld op het gebied van de BTW misdragen heeft, moet om te beginnen weten hoe de BTW werkt en hoe de BTW-wetgeving geïnterpreteerd moet worden.

Neem bijvoorbeeld iemand die een personenwagen in leasing neemt bij een Nederlandse leasingmaatschappij, en die dat bewust doet om aan BTW te ontsnappen. Is zo iemand een fraudeur? Moet hij daarvoor gestraft kunnen worden? Op het eerste gezicht zou men misschien kunnen denken van wel. De Belgische BTW-Administratie heeft de zogenaamde cross border-leasing ook altijd scheef aangekeken. Maar na enkele arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet men besluiten dat er met de ‘cross border’-leasing geen verkeerde stappen worden gezet. Het is allemaal misschien niet erg netjes. Maar men kan onmogelijk volhouden dat de betrokken leasingmaatschappijen en hun klanten zich aan strafbare feiten bezondigen.

Ander voorbeeld: het gebruik van buitenlandse tussenvennootschappen om internationale financieringsstromen langs de minst belaste weg te kanaliseren. Een techniek die in de internationale adviespraktijk druk beoefend wordt, waaraan niets verkeerd is als men zich aan bepaalde regels houdt, maar waarvan een parketmagistraat ooit publiek verkondigde dat het naar zijn mening om regelrechte fraude ging.

Kortom, vooraleer men belastingplichtigen beschuldigt van strafbare feiten, moet men om te beginnen een zeer goede kijk hebben op de fiscale techniek en op de regels die het fiscale spel beheersen.

UITZONDERING.

Vandaar dat men bij de invoering van de BTW van mening was dat men in een uitzondering moest voorzien op het gemeenrechtelijk principe van “le criminel tient le civil en état”. Die uitzondering bestond erin, dat de strafvordering weliswaar nog steeds voorrang kreeg; maar dat de strafrechter de mogelijkheid kreeg om zijn uitspraak uit te stellen, zodra hij van mening was dat de uitkomst van een fiscaal geschil een invloed zou kunnen hebben op de strafvordering.

Blijkbaar heeft men nadien gemeend dat deze houding op fiscaal gebied de juiste was. Want begin de jaren tachtig werd dit principe ook op het gebied van de inkomstenbelastingen van toepassing verklaard, en korte tijd later werd het uitgebreid naar alle belastingen.

STAP.

Halfweg de jaren tachtig is men nog een stap verder gegaan. In een poging om de rechten van de belastingplichtige te verbeteren heeft men toen verschillende maatregelen genomen die globaal aangeduid werden als het “charter van de belastingplichtige”. Een van die maatregelen betrof ook de samenloop tussen een fiscale betwisting en een strafvordering. De mogelijkheid voor de strafrechter om zijn uitspraak uit te stellen, werd omgezet in een verplichting.

Neem bijvoorbeeld een belastingplichtige die een bezwaarschrift heeft ingediend, en tegen wie ook een strafvordering is ingesteld. Stel dat de strafrechter vaststelt dat de beslissing over het bezwaarschrift een invloed kan hebben op de strafvordering. Sedert het charter van de belastingplichtige moet hij in dat geval zijn uitspraak uitstellen. Hij moet wachten totdat definitief is uitgemaakt of de betwiste belasting wel of niet verschuldigd is. Pas dan mag de strafrechter zich uitspreken over schuld en boete. Tijdens dat uitstel is de verjaring van de strafvordering geschorst.

CONTRA.

Over de opportuniteit van deze verplichte schorsing van de strafvordering is veel te zeggen. Er zijn argumenten pro en contra. Halfweg de jaren tachtig hebben de argumenten pro het gehaald. Vandaag overheersen blijkbaar de argumenten contra. Want van de wetsontwerpen inzake de hervorming van de fiscale procedure is nu gebruik gemaakt om die verplichte schorsing weer te schrappen.

Van veel argumenten contra is er overigens geen sprake geweest. De Minister van Financiën heeft er zich toe beperkt te melden dat de bestaande regeling tot gevolg heeft gehad dat strafprocessen inzake belastingontduiking systematisch geschorst werden; wat blijkbaar volgens de Minister niet de bedoeling kan zijn.

Normaal zou men dan verwachten dat men terugkeert naar de oude regeling, zoals die vóór het charter van de belastingplichtige bestond. En dus dat de verplichte schorsing van de strafvordering, vervangen zou worden door een facultatieve schorsing. Niets daarvan. Zodra de nieuwe procedure in werking treedt, zal er van een voorrang van de fiscale betwisting op de strafvordering geen sprake meer zijn: geen verplichte schorsing meer van de strafvordering; maar ook geen mogelijkheid meer om de strafvordering te schorsen. Wat wil zeggen dat men terugkeert naar de toestand van ongeveer twintig jaar geleden, en voor de BTW naar een toestand die nooit heeft bestaan.

VREES.

Of dit allemaal goed doordacht is? Men mag daaraan twijfelen. Tijdens de bespreking in de Senaatscommissie heeft men er nauwelijks bij stilgestaan. Nochtans betreft het een fundamentele omwenteling. Sommige fiscale strafrechtspecialisten vrezen het ergste. Strafrechters schatten zaken immers niet noodzakelijk op dezelfde manier in als fiscale rechters. Op fiscaal gebied gelden bovendien eigen bewijsregels. Het risico bestaat dan ook dat de strafrechtspleging de fiscale betwisting volledig zal overschaduwen. Want hoe gaat men bijvoorbeeld aan een fiscale rechter nog kunnen uitleggen dat een belasting fiscaal-technisch niet verschuldigd is, als een strafrechter voordien op basis van zijn eigen evaluaties tot de slotsom gekomen is dat de belastingplichtige zich aan belastingontduiking bezondigd heeft?

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content