STIMULANSEN. FISKALE SNOEPJES. Oktrooien en wetenschappelijk onderzoek

Het is bekend dat het fiskale vakjargon nooit van het meest eenvoudige is geweest. DBI’s, belastingkredieten, forfaitaire gedeelten van de buitenlandse belasting, niet-inwoners met of zonder tehuis, overbrengingen en niet-overbrengingen, enzovoort. Termen waarvan de gemiddelde belastingbetaler binnen de kortste keren een punthoofd krijgt.

UITGAVE.

Maar het meest kreatieve, en tegelijk dubbelzinnige woord uit het hele fiskale woordenboek, moet toch wel de notie “fiskale uitgave” zijn. Die zet immers iedereen op het verkeerde been. Bij de gedachte aan een “uitgave” denkt men aan een belasting die betaald wordt. De personenbelasting die men verschuldigd is. De BTW die men bij elke aankoop betaalt. Voor hen die de BTW niet kunnen rekupereren, vormt deze belasting een definitief kostprijselement, en dus een “uitgave”, die het gezinsbudget danig bezwaart.

ONTVANGST.

Niettemin heeft de vaktechnische term “fiskale uitgave” daar niets mee te maken. Integendeel. Het is juist andersom. Als men op fiskaal gebied van “fiskale uitgaven” spreekt, heeft men het niet over de belastingplichtige die betaalt, maar wel over de fiskus die ontvangt. Met de notie “fiskale uitgaven” wordt namelijk gedoeld op allerlei belastinginkomsten die de fiskus, wegens het toestaan van aftrekposten, belastingverminderingen, enzovoort, niet ontvangt.

MENTALITEIT.

In die zin is de term “fiskale uitgave” typerend voor een bepaalde mentaliteit die ten aanzien van de belasting bestaat. Grof geschetst komt die erop neer dat de fiskus in de persoon van de moloch van de overheid zich als het ware heer en meester waant van ongeveer alles wat zijn onderdanen aan inkomsten verkrijgen. En dat hij elke vermindering van de belasting, elke toegift, elke aftrek die hij toelaat, als een aantasting beschouwt van de inkomsten waarop hij normaal gezien recht heeft. En die hij dus, dieptepsychologisch bekeken, als een “uitgave” aanvoelt.

Die voorstellingswijze is vanzelfsprekend al te karikaturaal. Maar in een land waar de gemiddelde belastingdruk ruim hoger is dan 40 %, is de karikatuur minder overdreven dan ze op het eerste gezicht lijkt. Schets ze in de vorm waarin de overheid zich heer en meester waant van ongeveer “de helft” van alle inkomsten van zijn onderdanen, en de karikatuur blijkt plots bloedernstige werkelijkheid te zijn.

Wat er ook van zij, de geschiedenis van de “fiskale uitgaven” is er één van ups en downs. Van geven en nemen. Op het ene moment, het schrappen van uitgaven, op het andere moment, het creëren van nieuwe uitgaven.

VERHAAL.

In de loop van de voorbije jaren is er vooral veel geschrapt en verminderd. Het verhaal van de “investeringsaftrek” is er een sprekend voorbeeld van. Uitgedacht begin de jaren tachtig, met aantrekkelijk hoge tarieven, is de investeringsaftrek in de loop der jaren verworden tot een schim van zichzelf. Magere tarieven. En heel veel beperkende voorwaarden. In de sfeer van de vennootschapsbelasting is het tarief van de investeringsaftrek bovendien al enkele jaren geleden “op nul gezet”. Wat eigenlijk wil zeggen dat hij niet meer bestaat. Of beter gezegd, dat hij in de algemene regel niet meer bestaat.

De “opnulzetting” is immers niet op alle vennootschappen en ten aanzien van alle investeringen van toepassing. KMO-vennootschappen ontsnappen eraan (althans tot beloop van dik tweehonderd miljoen frank “gewone” investeringen per jaar). En de opnulzetting geldt ook niet (ook niet voor niet-KMO-vennootschappen) ten aanzien van hun energiebesparende investeringen, en ten aanzien van hun milieuvriendelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling en toekomstgerichte technologieën. Deze investeringen ontsnappen niet alleen aan de “opnulzetting” ; zij geven bovendien recht op een “verhoogde” investeringsaftrek. Die bedraagt op dit ogenblik (voor investeringen die met het aanslagjaar 1996 verbonden zijn, 13,5 %).

GESPREID.

De opnulzetting geldt tenslotte ook niet voor kleine vennootschappen (bedoeld zijn : vennootschappen met minder dan twintig werknemers) die opteren voor het stelsel van de gespreide investeringsaftrek (wat wil zeggen dat de aftrek niet in één keer wordt toegepast, maar wel gespreid wordt over de duur van de afschrijvingstermijn van de investeringen waarop de aftrek betrekking heeft). In het stelsel van de “gespreide” investeringsaftrek is het percentage overigens ook hoger dan normaal (voor het aanslagjaar 1996 is dat 10,5 % tegenover slechts 3 % “gewone investeringsaftrek” voor vennootschappen en 3,5 % “gewone” aftrek voor natuurlijke personen).

TOUW.

Het voortdurend beknibbelen op de investeringsaftrek, neemt niet weg dat de fiskale wetgever zich op tijd en stond geroepen voelt om het touw toch weer wat te vieren. Zij het dat de budgettaire ademruimte zeer beperkt is. Met als gevolg dat nieuwe fiskale uitgaven niet anders kunnen dan een zeer beperkte draagwijdte hebben. Tegenover de torenhoge belastingdruk blijven het bijgevolg “snoepjes” die ten gronde weinig of niets veranderen, maar het fiskale leven allicht wel wat aangenamer maken. Al was het maar, omdat men weet dat ze bestaan.

OKTROOI.

Zo heeft de fiskale wetgever nog maar zeer onlangs beslist dat de verhoogde investeringsaftrek (van op dit ogenblik 13,5 %) voortaan dit wil zeggen vanaf het aanslagjaar 1997 ook van toepassing wordt ten aanzien van “oktrooien”.

Maar al te veel moet men zich daar niet van voorstellen. Opdat een investering recht zou geven op de investeringsaftrek, is immers om te beginnen vereist dat het gaat om een vast aktief dat “nieuw” is. Toegespitst op oktrooien betekent dit volgens de belastingadministratie, dat zij in België nog niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid gebruikt mogen zijn. Men mag dan ook aannemen dat de budgettaire kostprijs die de Schatkist moet lijden wegens het toestaan van deze “fiskale uitgave” uiterst gering zal zijn. Het gaat dan ook zoals gezegd slechts om het uitdelen van een snoepje. Waarbij dan wel de vraag rijst wat de wetgever plots in die richting stuwt. De tijd van Sinterklaas ? De cadeautjes-manie van de eindejaarsperiode ? Of enkele konkrete dossiers die op het bureau van de ene of andere kabinetsmedewerker liggen ?

WETENSCHAP.

Tijdens het jongste begrotingskonklaaf werd overigens beslist nog een ander fiskaal “snoepje” uit te delen. Dat heeft dan weer te maken met de tewerkstelling van wat men “wetenschappelijk personeel” noemt. Bedrijven die overgaan tot de aanwerving van bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek, genieten op dit ogenblik een belastingvrijstelling van 110.000 frank per bijkomende personeelseenheid die zij in België voor wetenschappelijk onderzoek tewerkstellen.

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit een vrijstelling is “van twee keer niets”. Personeelsleden die zich bezighouden met wetenschappelijk onderzoek zijn gewoonlijk zeer dure vogels. Met wedden waarbij een belastingvrijstelling van 110.000 frank in het niets verdwijnt.

Met het oog op de aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek (en in de hoop dat dit op termijn kan bijdragen tot een bevordering van de tewerkstelling) werd dan ook beslist deze vrijstelling te verhogen.

KONING.

Hoeveel dat precies gaat worden, is op dit ogenblik nog niet officieel geweten. Het behoort immers tot de bevoegdheid van de koning om het juiste bedrag vast te stellen. Voorlopig is ter zake nog geen Koninklijk Besluit genomen. Maar naar verluidt is het de bedoeling dat de koning aan een bedrag zou denken van 400.000 frank. Aangepast aan de evolutie van het indexcijfer wordt dat dan allicht 440.000 frank.

Nog altijd een peulschil in vergelijking met de totale loonkost van wetenschappelijke onderzoekers, maar toch al een beetje meer dan de schamele 110.000 frank.

SEKRETARESSE.

Niettemin blijft het een snoepje. Niet alle bedrijven stellen wetenschappelijk personeel te werk. En men moet aan nogal wat formele voorwaarden voldoen (de sekretaresse als wetenschappelijk personeelslid bestempelen, helpt niet).

Voorts mag men niet vergeten dat de vrijstelling in feite slechts van tijdelijk aard is. Op het ogenblik van de aanwerving verkrijgt men een vrijstelling van (straks) 440.000 frank. Wat wil zeggen dat de belastbare winst met 440.000 frank mag worden verminderd. Maar de belastingbesparing die daaruit voortvloeit, is niet definitief verworven. Zij gaat immers verloren op het ogenblik dat het aantal personeelsleden dat voor wetenschappelijk onderzoek tewerkgesteld is, opnieuw daalt. Op het ogenblik dat zo’n daling zich voordoet, moet de genoten vrijstelling van (straks) 440.000 frank terug aan de belastbare winst worden toegevoegd. De genoten vrijstelling blijft bijgevolg slechts behouden, zolang men het korps wetenschappelijke medewerkers op hetzelfde niveau handhaaft.

PASSIEF.

Men kan de vrijstelling voor bijkomend wetenschappelijk personeel dan ook best vergelijken met een soort belastingvrije provisie voor sociaal passief : op het ogenblik dat men een bijkomende wetenschappelijke medewerker aanwerft, mag men 440.000 frank belastingvrij provisioneren. Als een appeltje voor de dorst tegen het ogenblik waarop hij terug afvloeit.

Vroeger hadden alle ondernemingen (en niet enkel de werkgevers van wetenschappelijk personeel) recht op een vrijgestelde provisie voor sociaal passief bij aanwerving van bijkomend personeel. Moet het gezegd dat deze fiskale uitgave al lang werd afgeschaft ?

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiskalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content