Staalhard zal het eraan toe gaan

Alain Mouton
Alain Mouton Redacteur bij Trends

Het topmanagement van de fusiegroep Usinor-Arbed-Aceralia lijkt het resultaat van een scrupuleuze evenwichtsoefening. Maar specialisten ruiken al onraad. De bedrijfsculturen van Arbed en Usinor staan loodrecht op elkaar.

De euforie was groot toen de gedelegeerd bestuurders van Arbed, Usinor en Aceralia op 19 februari de fusie van de drie bedrijven tot ‘s wereld grootste staalproducent bekendmaakten. Aanvankelijk waren ook de meeste waarnemers enthousiast, al rijzen nu hier en daar vraagtekens. Niet het minst over de efficiëntie van de nieuwe top van het fusiebedrijf.

In het directiecomité van de nieuwe groep – die voorlopig de naam NewCo meekrijgt – moeten mensen samenwerken die jarenlang elkaars concurrenten waren. “Dat kan voor aardig wat problemen zorgen,” zegt een waarnemer die vertrouwd is met de staalsector. “De nieuwe toplui kennen elkaar tamelijk goed, maar het samenbrengen van een Belgisch-Luxemburgse, Franse en Spaanse bedrijfscultuur is niet eenvoudig. Al zal het wel niet zo’n vaart lopen zoals bij DaimlerChrysler, waar de Europese en Amerikaanse mentaliteit frontaal met elkaar in botsing komen.”

Het nieuwe directiecomité (zie organigram: De staalreuzen) lijkt een evenwichtsoefening tussen de belangen van de verschillende segmenten. Als we het topmanagement van dichterbij bekijken, valt op dat Usinor en Arbed elk vier mensen in het nieuwe directiecomité hebben zitten, de nieuwe chief executive officer (CEO) Fernand Wagner (63) buiten beschouwing gelaten. Twee zijn bevoegd voor een specifieke sector, twee andere hebben meer algemene taken zoals die van financieel directeur. Aceralia wordt vertegenwoordigd door Guillermo Ulacia, die in het fusiebedrijf de nieuwe salesdirecteur is. Ulacia draagt echter ook een Arbed-petje. De Luxemburgse staalreus en Aceralia zijn immers al sinds 1997 nauw met elkaar verbonden. Toen kwam er een kruisparticipatie waarbij Arbed een belang van 35% in Aceralia nam, terwijl de Spaanse onderneming 9,4% van Arbed verwierf. Arbed bedong toen dat het op termijn een meerderheidsbelang in Aceralia kon nemen.

In het nadeel van Sidmar?

Het topmanagement mag er op het eerste gezicht zeer evenwichtig uitzien, cijfers zeggen niet alles. Meer nog dan het aantal zitjes in het directiecomité is het gewicht van de verschillende functies cruciaal. Neem nu Michel Wurth (47), de nieuwe chief financial officer (CFO) van de fusiegroep. Hij vervulde jarenlang dezelfde functie bij Arbed en legt daarmee niet echt veel gewicht in de schaal.

Belangrijker zijn de directieleden die groeisectoren zoals roestvrij staal onder hun hoede hebben. Dat is een markt waarvoor de Vlaming Paul Matthys (51) verantwoordelijk wordt. De nieuwe fusiegroep heeft in dat segment een wereldwijd marktaandeel van 14%, terwijl de sector jaarlijks met 6% groeit. “Een hele uitdaging,” zegt Matthys. “Ook al omdat een belangrijk deel van de productie in Vlaanderen plaatsvindt, meer bepaald bij Arbed-dochter ALZ in Genk.”

Matthys is echter niet alleen vanwege zijn nieuwe verantwoordelijkheden binnen de groep een belangrijke figuur. De econoom is al jarenlang actief in de staalsector. Sinds 1998 is hij gedelegeerd bestuurder van Sidmar, nog een dochter van Arbed, in Gent en sinds 1995 bezet hij de zetel van vice-voorzitter in het directiecomité van Arbed. Daar was hij jarenlang de enige Vlaming. Ook in de fusiegroep is hij de enige Vlaming in het directiecomtié. Matthys bevindt zich in een goede positie om het Sidmar-gewicht in de nieuwe groep te laten doorwegen. Samen met Fernand Wagner, de CEO van Sidmar, werkte hij jarenlang in tandem aan de top van Gentse staalbedrijf.

Dat Sidmar tot op het hoogste niveau van de wereldmarktleider zijn stem kan laten horen, is niet zonder belang. Sidmar zal immers zijn bevoorrechte rol in het segment van de vlakke producten moeten verdedigen. Het beslissingscentrum voor die branche van Arbed ligt nog altijd in Gent, maar daar kan best verandering in komen. Verschillende waarnemers zijn van oordeel dat de grotere vlakstoffenafdeling van Usinor in het nadeel van de Belgische staalsector zal uitvallen.

“Zo ver zou ik het niet gaan zoeken,” sust Matthys. “Ik blijf pleiten voor een Europese, zelfs mondiale aanpak. Het denken in nationale categorieën heeft geen zin meer. Bovendien speelt de geografische ligging van Sidmar in ons voordeel.”

Usinor heeft intussen wel zijn dominante positie op de markt van de vlakke producten weten te verzilveren door Guy Dollé (59) in de fusiegroep verantwoordelijk voor die sector te maken. Dollé is al meer dan twintig jaar vervlochten met Usinor. Afgestudeerd aan de Ecole Polytechnique startte deze Fransman in 1966 zijn loopbaan bij Irsid (Centre de Recherche de la Sidérurgie) en reeg sinds 1980 de topfuncties bij Usinor aan elkaar. Toen hij in 1999 directeur-generaal van Usinor werd, had Dollé alle marksegmenten van de staalsector doorlopen.

De factor Mer

Dollé is een poulain van Francis Mer (61), een van de twee voorzitters van de raad van bestuur van de fusiegroep en momenteel nog PDG van Usinor. Mer wordt algemeen beschouwd als een sleutelfiguur in de fusiegroep. “Miskijk je niet op het feit dat hij slechts voorzitter is van de raad van bestuur. Via de Usinor-managers in het directiecomité heeft hij op het vlak van het dagelijks beleid nog heel wat in de pap te brokken.” Dat zegt Jeremy Gray, een analist van Morgan Stanley die de staalsector op zijn duimpje kent. “Alle medewerkers hebben dezelfde backgroud als Mer: polytechniciens die na een korte carrière in de politiek bij een Frans staatsbedrijf terechtkomen. Ze draaien mee in de netwerken die uit de grandes écoles voortkomen. Vergeet ook niet dat Usinor tot in 1995 in overheidshanden was. En die mentaliteit van het staatsbedrijf zit er nog altijd ingebakken.”

Francis Mer is het prototype van de polytechnicien: de ingenieur die werkt in naam van la République. Hij voelt zich als een vis in het water wanneer hij zich in het Franse bedrijfsleven beweegt, dat van oudsher verweven is met de politieke wereld. Na een aantal jaren in de administratie actief te zijn geweest, werkte hij jarenlang voor het glasbedrijf Saint-Gobain, een van de parels van de Franse industrie, tot hij in 1986 de opdracht kreeg de staalgroep Usinor te leiden. De Franse staat besliste het overheidsbedrijf te fuseren met Sacilor en Mer werd meteen de topman van de nieuwe groep. Mer kreeg in juli 1995 zijn belangrijkste opdracht: Usinor privatiseren.

Ondertussen wist hij zich in de groep te omringen door een netwerk van vertrouwelingen. Die posteert hij nu opnieuw op sleutelplaatsen in de nieuwe staalgroep. Allemaal alumni van de Ecole Polytechnique of de ENA (Ecole Nationale d’Administration) die een parcours hebben doorlopen dat vergelijkbaar is met dat van Mer. Na in verschillende kabinetten het mooie weer te hebben gemaakt, maken ze carrière in verschillende staatsbedrijven. Een blik op hun cv maakt dat duidelijk.

Jean-Yves Gilet (44), verantwoordelijk voor synergieën in de nieuwe groep: ex-kabinetsmedewerker op Ruimtelijke Ordening. Robert Hudry (54), directeur distributie: ex-ministerie van Financiën. Maar er is vooral Jean-Louis Ricaud (49). Ricaud is dé pion van Mer. De Usinor-topman noemde hem eind vorig jaar zelfs openlijk zijn dauphin (troonopvolger). Deze énarque verdiende zijn strepen in de zware industrie ( Cogema) en de sector van de kernenergie ( Transnucléaire) tot Mer hem in juni van vorig jaar als senior executive vice-president bij Usinor binnenhaalde.

“Die mannen gaan door het vuur voor Mer. Wie niet tot de inner circle van de Usinor-baas hoort, krijgt het moeilijk. Zo werd eind vorig jaar Pierre Meyers op een zijspoor gezet,” zegt Jeremy Gray. De CFO van Usinor had nochtans met succes Cockerill Sambre, PUM en EKO Stahl in de nieuwe groep geïntegreerd.

Gray verwacht daarom spanningen in de nieuwe raad van bestuur, met aan de ene kant het internationaal georiënteerde Arbed-gezelschap en aan de andere kant de oudgedienden van Usinor die “nooit verder kijken dan l’Hexagone. Mer houdt als voorzitter van de raad van bestuur toezicht op mensen die hij zelf heeft gelanceerd. Niet echt een toonbeeld van corporate governance.”

Meester in herstructureringen

Francis Mer weerlegt heftig de beweringen als zou hij via een aantal pionnen het beleid in de fusiegroep bepalen: “Eerst en vooral deel ik het voorzitterschap van de raad van bestuur met Joseph Kinsch van Arbed. Op termijn is het trouwens de bedoeling om slechts één persoon aan het hoofd van de raad te zetten. Ten tweede: wij dragen corporate governance wel degelijk hoog in het vaandel. Er werd zelfs een speciaal comité in het leven geroepen om de principes van corporate governance in de staalsector ingang te doen vinden.”

Ook de beweringen dat hij een exponent van het Franse staatskapitalisme is, schiet in het verkeerde keelgat. “In Frankrijk noemen ze mij een atypische PDG,” verdedigt Mer zich. “Ik was zwaar ontgoocheld toen ik in 1982 in het genationaliseerde Saint-Gobain werd opzijgeschoven. De regering vond mij te autoritair en niet kneedbaar genoeg. Maar wat ik bij Usinor heb gerealiseerd, maakte veel goed.”

Ere wie ere toekomt: Mer erfde met Usinor een bedrijf aan de rand van het faillissement. Toch slaagde hij erin een succesvolle fusie met Sacilor door te voeren. Daaraan gingen natuurlijk zware herstructureringen vooraf, de sluiting van verschillende sites en het verdwijnen van 72.000 arbeidsplaatsen. Mer maakte van Usinor de nummer één in Europa en de nummer drie wereldwijd. Doordat hij de herstructurering in goede banen wist te leiden, kreeg hij van de regering de opdracht hetzelfde te doen met de privatisering van Usinor. Mer nam beslissingen die voor het Europese staal de redding zouden betekenen: stoppen met diversificatie en zich concentreren op de kernactiviteit. Hij dwong respect af en schopte het tot voorzitter van Eurofer, de Europese staallobby.

Binnen Eurofer onderhoudt Mer nauwe contacten met Fernand Wagner, de nieuwe CEO van de fusiegroep. De Luxemburger kan ook een fraai palmares voorleggen. Halverwege de jaren negentig slaagde Wagner er bijvoorbeeld samen met Matthys in het noodlijdende Klöckner Stahl – nu Stahlwerke Bremen – binnen te rijven en te herstructureren. Wagner is eigenlijk een halve Belg. Hij woonde een tijdlang in Knokke en is perfect Nederlandstalig. De ingenieur is sinds 1962 actief bij Arbed. Zijn carrière raakte pas op kruissnelheid toen hij in 1987 directeur bij Sidmar werd. Vijf jaar later werd hij tot gedelegeerd bestuurder van het staalbedrijf in Zelzate benoemd en drong hij meteen ook door tot de top van het moederbedrijf. In mei 1998 volgde de consecratie: Wagner nam als gedelegeerd bestuurder de plaats in van Joseph Kinsch, die op 65-jarige leeftijd besloot enkel nog de zetel van voorzitter van de raad van bestuur te bezetten.

Aceralia lijkt bij de fusie het kleine broertje maar bij nader toezien is dat geenszins het geval. Roland Junck (46), de nieuwe verantwoordelijke voor lange producten, bouwde een carrière bij Arbed op, maar is sinds 1998 ook directeur-generaal van Aceralia. Die kruisbestuiving tussen de twee groepen is trouwens een constante. Guillermo Ulacia, de CEO van Aceralia, is tevens directeur-generaal bij Arbed.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content