Spaarboekjes: geen ‘aangroeipremies’ meer

Het klinkt als een aprilvis, maar het is er geen. Vanaf 1 april van dit jaar mogen op gewone spaarboekjes geen ‘aangroeipremies’ meer worden betaald. Enkel ‘getrouwheidspremies’ worden nog geduld.

Het gewone spaarboekje is wat men tegenwoordig een ‘gedefiscaliseerd’ spaarproduct noemt. Dit betekent dat het gaat om een product dat buiten de belastingheffing wordt gehouden. De vrijstelling is niet volledig. Zij geldt per belastingplichtige slechts voor een eerste schijf van (nog te indexeren) 1250 euro aan intresten. Aangepast aan de evolutie van het indexcijfer ligt de grens voor het aanslagjaar 2010 (inkomsten van 2009) op 1730 euro. Bij een intrestvoet van bijvoorbeeld 3 procent wil dit zeggen dat een eerste schijf van plusminus 57.000 euro aan spaartegoeden vrijgesteld is van belasting. Wie meer op zijn spaarboekje heeft staan, betaalt op het hogere gedeelte wel belasting. Die wordt in principe ingehouden in de vorm van 15 procent roerende voorheffing. De spaartegoeden spreiden over verschillende banken helpt niet. Want de vrijgestelde schijf van 1730 euro aan intresten geldt niet ‘per spaarboekje’, maar wel ‘per belastingplichtige’. Hij moet al de intresten op zijn verschillende spaarboekjes optellen. Vervolgens moet hij nakijken of op het hogere gedeelte roerende voorheffing ingehouden werd. Is dat niet, of slechts gedeeltelijk het geval, dan moet hij het gedeelte dat niet aan roerende voorheffing onderworpen werd, aangeven op het aangifteformulier in de personenbelasting. Het zal afzonderlijk worden belast tegen 15 procent (met daarbovenop nog aanvullende gemeentebelasting).

De vrijstelling geldt, zoals gezegd, ‘per belastingplichtige’. In hoofde van gehuwden en wettelijk samenwonenden betekent dit, dat elk van hen recht heeft op de vrijstelling. Globaal bekeken heeft een echtpaar dus recht op een ‘dubbele’ vrijstelling. Vroeger was dat – althans volgens de fiscus – niet het geval. De vrijstelling werd toen slechts één keer per echtpaar toegestaan. Maar sinds het aanslagjaar 2005 worden de inkomsten van echtgenoten volledig ‘gedecumuleerd’ belast. Vandaar dat de belastingadministratie sindsdien aanvaardt, dat elk van beide echtgenoten afzonderlijk recht heeft op de vrijstelling.

Een spaarboekje wordt slechts ‘gedefiscaliseerd’ als het aan bepaalde voorwaarden voldoet. De fiscus wil de vrijstelling voorbehouden aan financiële rekeningen die gebruikt worden om spaargeld echt ‘weg te zetten’. Het uitgangspunt is, dat het spaartegoed in zekere mate ‘geblokkeerd’ moet zijn, en niet zonder meer van de ene dag op de andere weggehaald kan worden, of gebruikt kan worden om courante overschrijvingen te doen. Gewone zichtrekeningen komen daarom niet in aanmerking.

Weinigen weten het, maar voor de ‘defiscalisering’ van een spaarboekje is onder meer vereist, dat de bankier de mogelijkheid moet hebben, het opvragen van sommen van meer dan 1250 euro afhankelijk te stellen van een ‘sperperiode’ van vijf kalenderdagen. Hij moet de opvragingen ook kunnen beperken tot 2500 euro per halve maand.

Een andere voorwaarde heeft te maken met de hoogte van de vergoeding van de spaardeposito’s. Een spaarboekje wordt slechts ‘gedefiscaliseerd’ als de basisrente niet hoger is dan een van overheidswege vastgestelde rentevoet. Tot nu toe geldt bovendien dat die vergoeding uitsluitend mag bestaan uit een basisrente en daarbovenop een getrouwheidspremie en/of een aangroeipremie. De maximale hoogte van die premies is ook van overheidswege vastgesteld. Bovendien is ook in detail vastgesteld op welke wijze, en over welke periode deze premies berekend moeten worden.

Vandaag mag de basisrente op een ‘gedefiscaliseerd’ spaarboekje niet hoger zijn dan 4 procent. De rentevoet van de getrouwheidspremie en de rentevoet van de aangroeipremie mag niet hoger zijn dan 50 procent van de maximale basisrentevoet. Dit betekent dat een spaarboekje vandaag in theorie maximaal 6 procent belastingvrije rente kan opleveren.

Vanaf 1 april van dit jaar verandert dit drastisch. Vanaf dan zakt de maximale basisrentevoet naar 3 procent. Bovendien mag vanaf die datum, benevens de basisrente, alleen nog een getrouwheidspremie worden gegeven. Geen aangroeipremie meer. De getrouwheidspremie zal maximaal 50 procent van de basisrentevoet kunnen bedragen, en zij mag niet lager zijn dan 25 procent van de aangeboden basisrentevoet. De maximale vergoeding zal dus nog slechts gelijk kunnen zijn aan 4,5 procent. In theorie. In de praktijk verwacht men immers dat de marktrente gevoelig lager zal zijn.

Waarom nog wel een getrouwheidspremie, en geen aangroeipremie meer? Dat heeft alles te maken met de onrust op de financiële markten. Die hebben nood aan rust en stabiliteit. ‘Aangroeipremies’ stimuleren het ‘shoppen’ van de ene naar de andere bank. ‘Getrouwheidspremies’ nodigen uit langer bij dezelfde bank te blijven. (T)

DE AUTEUR IS ADVOCAAT EN HOOFDREDACTEUR VAN FISCOLOOG.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content