Robot ex machina

Het meest tot de verbeelding sprekende stukje “hardware” is nog steeds geen realiteit : de menselijke robot. Waarom ?

De jaren ’70 waren, naast de broeken met wijde pijpen en de discomuziek, ook het decennium waarin het concept de robot voor alle gebruik is uitgevonden. Industriëlen voorspelden binnen de tien jaar het ontstaan van een miljardensector rond de robotica.

Helaas boenen de meesten onder ons nog zelf de vloer, schenken zelf de drankjes en koken zelf de stoofpot. De enige monsters op wielen in onze kantoren zijn stofzuigers. Zelfs in de fabrieken zijn de meeste machines die ponsen, plooien, inpakken en sorteren speciaal voor die taak ontworpen, wat betekent dat ze net iets dichter bij de notie van een autonome, programmeerbare robot staan dan een opwindklok. Waar is hij dan, onze robot in bijna-menselijke gedaante ?

RENAISSANCE ?

De voorbije twee decennia werd de robotindustrie geplaagd door technische problemen en een achteruitlopende vraag naar producten. De Amerikaanse roboticasector, die tijdens de jaren ’80 bijna helemaal onderuitging, kent op dit ogenblik weliswaar een soort van renaissance : volgens de Robotics Industry Association zijn er nu zo’n 70.000 robots actief in bedrijven in de VS.

Dat is echter nog altijd een erg bescheiden aantal. Wereldleider Japan heeft bijna 400.000 exemplaren in de fabrieken staan, hoewel die nog altijd grotendeels terug te vinden zijn in de automobiel- en elektronicasector waar ze dertig jaar geleden ook in gebruik kwamen. Zelfs in Japan zijn er vijftig keer meer arbeiders dan robots in Amerika is dat 300 tegen 1. De reden daarvoor is dat de robot zelden een goede vervanging voor menselijke arbeid vormt, in tegenstelling tot wat in de jubelcampagne rond hun lancering werd verkondigd.

Zeker, robotica helpt de industrie. Doordacht gebruik van robots in de productiehallen van Ford Genk zorgde ervoor dat het autobedrijf hoog scoort in een productiviteitsstudie van de Economist Intelligence Unit. En dienstenprojecten, zoals de winkelrobot Shop 24 van New Distribution System in België, zijn concepten in volle expansie.

Machines maken die een beetje bewegen als een menselijke arm is relatief gemakkelijk. Ze aanleren wat ze met hun mobiliteit moeten aanvangen, is al een heel stuk moeilijker. Het meest uitdagende aan het mens-zijn is niet de gewrichten die kunnen buigen, maar zien, denken en voelen zaken die machines tot nog toe maar povertjes uitvoeren.

“Eigenlijk passen we nu nog eerder de omgeving aan de robot aan, in plaats van omgekeerd,” merkt Frank Iterbeke op. Hij werkt bij Cybernetic Technology, een Brussels bedrijfje dat zich, in samenwerking met de KU-Leuven, toelegt op de ontwikkeling van robotsystemen die zich op vier voeten voortbewegen (zogenoemde legged robots). “We komen van ver,” zegt hij. “In de jaren ’70 was de voorspelling dat menselijke robots een makkie zouden zijn. Dit heeft ons een grote kater bezorgd.”

SPONS.

Tastzin is één van de notoire tekortkomingen van robots. Wanneer experts een robot zijn handigheid zien bewijzen door ramen te wassen zonder ze te breken, lachen ze heimelijk. Ze weten immers dat de flexibiliteit van de spons een erg grote foutmarge toelaat. Dezelfde robot kan geen puddingtaartje in een doos leggen zonder het te kneuzen.

Zelfs als een fabrieksrobot een taak efficiënter kan uitvoeren dan een mens, dan nog loont het vaak niet de moeite om hem te programmeren en op te stellen in de fabriek. Het voordeel van een universele robotarm is dat hij kan worden geprogrammeerd om verschillende jobs te doen. Het nadeel is dat die programmering doorgaans een taak is voor duurbetaalde burgerlijk ingenieurs in plaats van technici. De opdracht om robots te trainen is één van de belangrijkste drempels voor frequent gebruik.

De Amerikaanse robotica-pionier Joseph Frederik Engelberger gelooft dat service-robots op lange termijn talrijker zullen worden dan industriële robots. Hij ontwikkelde zo’n service-robot, de Helpmate, waarmee onder meer geneesmiddelen en radiogrammen van de ene kant van een ziekenhuis naar de andere kunnen worden gebracht. Maar zelfs om door die vrij geordende omgeving te navigeren, heeft de machine infrarode en ultrasone sensoren nodig, een videocamera, gyroscopen en een elektronisch plan. Dan nog heeft het toestel een ziekenhuis met automatische deuren nodig en moet het vaak om hulp vragen. Trappen opgaan, is uitgesloten.

Engelberger is ervan overtuigd dat een thuisrobot niét een blikken meid voor de doorsnee-familie, maar een hulpje voor bejaarden en gehandicapten nu binnen handbereik is. Voedingsmiddelen moeten misschien nog een barcode opgekleefd krijgen (met de gegevens op welk schap in de koelkast zij thuishoren of met instructies voor de microgolfoven), maar een maaltijd, door een robot bereid én aan bed gebracht, behoort al tot de mogelijkheden.

Het eenvoudige verzoek “haal mijn bril in de slaapkamer” is echter een ander paar mouwen, omdat daarbij een beroep wordt gedaan op drie van de neteligste problemen in de computerwetenschap : spraakherkenning (die de robot in staat stelt geluiden om te zetten in woorden), taalverwerking (waardoor woorden worden omgezet in instructies) en beeldherkenning.

Net zoals bij zoveel stroef draaiende producten, ligt het probleem van de robotica niet zozeer bij de technologie zélf, maar bij de verwachtingen die werden gewekt. Gefascineerd door de hominoïde helpers uit Hollywood-films, denken de mensen bij robots vaak aan typisch menselijke taken waarvoor de machines het minst geschikt zijn.

Dat betekent niet dat robots zullen blijven ontgoochelen. Alleen dat ze nog een heel stuk verwijderd zijn van de klusjesmannen voor alle gebruik, laat staan de zogenoemde artificiële huisvriend.

The Economist

DE MENSELIJKE ROBOT De artificiële huisvriend(in) is nog ver weg.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content